De Wonderkoe 

(Een Iers verhaal over Cian, vader van Lugh)

 

 

Lang geleden leefde er in Ierland een smid. Deze Gobniu had een koe, de Wonderkoe van Overvloed. Dag na dag graasde deze koe héél Ierland door en gaf melk aan iedereen die ze tegenkwam. In die dagen leed niemand in Ierland honger. Dat gaf jaloezie in de buurlanden. En zo had koning Balor met het Boze Oog van het rijk Fomor zijn zinnen gezet op de Wonderkoe. Hij was niet tevreden met wat hij in zijn eigen land had en stuurde de slimste dief die hij kon vinden naar Ierland om de Wonderkoe te stelen. En de geslepen dief kreeg haar op een donkere nacht te pakken, maar de smid Gobniu zag hoe de dief zijn koe mee wilde nemen en hij schreeuwde zo hard dat het de sterren van de hemel deed schudden. De geschrokken dief sprong zonder koe weg in de duisternis. 

Gobniu had de koe nog, maar de dief had de koebel met het touw waarmee de Wonderkoe in de stal vastgebonden had gestaan nog in zijn handen toen hij op de vlucht was geslagen. Nu was het zo, dat De magie van de Wonderkoe in de bel zat en waar de bel zich bevond, daar wilde de koe ook heen. Vanaf het bezoek van de dief beleefde Gobniu nog weinig plezier aan zijn koe. Van de vroege ochtend tot de late avond moest hij haar in de gaten houden, uit angst dat zij naar het land van Balor zou verdwijnen. De hele dag moest Gobniu van ellende achter haar aanlopen, als zij door Ierland graasde en er zo voor te zorgen dat zij haar melk aan iedereen zou blijven geven.

Op een dag kwam de jonge held Cian hem opzoeken. De jongeman was gekleed in een rode mantel afgezet met goud en bleef bij de deur staan van de smidse. "O Gobniu, beste smid!” Sprak hij, “ Wil jij een zwaard voor mij smeden? Het moet lang en scherp zijn, een dodelijk wapen, een zwaard om heldendaden mee te verrichten. Kun jij dat smeden, want geen enkele smid in Ierland kan zo goed zwaarden maken als jij Gobniu." "Het zou me niet al te veel moeite kosten om zo'n zwaard te smeden, jonge held, maar ik moet van de vroege ochtend tot de late avond achter mijn koe aanlopen. Als ik haar ook maar één moment uit het oog verlies, verdwijnt zij naar koning Balor in Fomor en zal het Ierse volk honger lijden" zei de smid.  "Als jij het zwaard voor mij maakt, zal ik met de koe meelopen en haar geen moment uit het oog verliezen." sprak Cian. "Als jij dat voor me wil doen, Cian, zoon van Dian-Cecht, dan zal ik een zwaard voor je smeden." En zo spraken de smid en de jonge held het af. De smid begon aan het zwaard te werken, terwijl Cian achter de Wonderkoe aanliep. Zoals altijd zwierf zij die dag door heel Ierland en Cian was opgelucht, toen ze 's avonds weer bij het huis van Gobniu aankwamen. Er scheen licht binnen en er stonden een paar mannen bij de deur. Zij zeiden tegen Cian: "De smid heeft een zwaard voor je gesmeed. Het moet alleen nog gehard worden, daar heeft hij jou bij nodig, je moet het vasthouden." Cian was blij en rende snel naar binnen. "Waar is mijn koe?" vroeg de smid. "Die staat buiten," antwoordde Cian.” De smid keek achter Cian naar buiten en riep geschrokken uit "Zij staat er niet, o hemel, zij is vast naar Balor!" en hij rende langs Cian de deur uit. De Wonderkoe van Overvloed was verdwenen. "Nu heb ik alleen maar mijn leven om je als onderpand te geven, Gobniu!" zei de jonge held.  "Ik wil jouw leven niet hebben, Cian, zoon van Dian-Cecht, maar ik weet een andere manier waarop je het goed kan maken. Ga het touw met de koebel zoeken. Die is bij Balor in Fomor. De weg erheen is moeilijk te vinden en het is niet eenvoudig om de donkere zee over te steken, maar keer niet om en hou niet op met zoeken tot je de bel van mijn Wonderkoe hebt gevonden." Cian zei daarop: "Ik zal niet terugkeren naar Ierland zonder de koebel dat beloof ik je smid " 

Zo ging Cian op weg en reisde een lange tijd tot hij bij de donkere zee is kwam. Hij stond aan de waterkant maar zag nergens een boot of iets waarmee hij zou kunnen oversteken. Hij bleef drie dagen en nachten naar een vaartuig zoeken en toen zag hij plotseling een klein armzalig bootje met een oude man erin. Cian keek naar het bootje. Maar ondanks dat hij een dappere slimme held was, herkende hij het bootje niet en wist dan ook niet dat het de magische zeeboot was, waarmee iedereen in een oogwenk zijn doel kan bereiken. En hij wist ook niet dat de oude schipper, Mananaun, de zoon van de heerser over alle wereldzeeën was. 

"Oude man," zei Cian, "wil jij me naar de overkant roeien, naar het land Fomor van  koning Balor?"  "Jonge held, ik zal je overzetten als je me belooft dat je mij de helft geeft van alles wat je daar zult vinden" zei Mananaun.

"Ik zal alles met je delen, alleen niet de koebel van de Wonderkoe van Gobniu, goede man" - "Daar zal ik niet om vragen," zei de schipper. "Afgesproken dan," zei Cian. Hij stapte in de magische boot en voor hij met zijn ogen knipperde waren ze al in Fomor. Zij gingen aan land. 

"Oude man," zei Cian, "je hebt erg mij geholpen. Hier heb ik een gouden ring en hier mijn kostbare mantel.Je mag ze allebei houden. Alsjeblieft." De schipper antwoordde "Wij zullen van mantel ruilen, maar de ring neem ik niet aan." Toen legde hij zijn hand over Cians vingers en zei: "Ik zal je een geschenk geven. Ieder slot dat je aanraakt, zal zich vanzelf voor je openen." Toen legde hij zijn mantel om Cians schouders en zei. "Deze mantel maakt je onzichtbaar. Je kunt je veilig voelen in deze mantel, want niemand zal je kunnen zien." De lange mantel viel in diepe plooien om Cian heen. Hij voelde dat het een tovermantel was. Hij draaide zich om want hij wilde de oude man nog eens goed aankijken, maar hij was net als de boot in het niets verdwenen. 

Cian merkte al snel dat hij in een merkwaardig land was aangekomen, het was verlaten koud en doods. 

De krijgers van Fomor zagen er grimmig uit, maar zij konden hem niet zien. Hij werd goed beschermd door de mantel en bereikte het hof van koning Balor zonder problemen. 

Daar meldde hij zich bij de koning zelf. 

"Wat wil je van me?" vroeg Balor. "Ik wil bij je in dienst komen," zei Cian.

 "En wat heb jij te bieden?" "Ik kan alles wat het volk van de godin Danu kan maken ook maken." antwoordde Cian. "Ik zou gras kunnen laten groeien in dit land waar nog nooit een spriet heeft gegroeid." Toen de koning dat hoorde, klaarde zijn gezicht op. Hij verlangde ontzettend naar een appelboomgaard, net zo een als Mananaun had op zijn eiland. Die appelboompjes waren zo mooi dat er heel wat liederen aan ze waren gewijd. "Kun jij appelbomen laten groeien?" vroeg hij aan Cian. "Jazeker," zei Cian. "Goed," zei Balor, "maak jij een appelboomgaard voor mij. Net zo een als Mananaun heeft. En als ik appels aan die bomen zie, krijg jij de beloning die je maar wenst." "Ik vraag maar om één ding als beloning," zei Cian, "en dat zeg ik je meteen bij het begin. Ik wil de koebel van de Wonderkoe van Gobniu." "Die zal ik je zeker geven," zei Balor, "ik zal je niet bedriegen." Cian was blij met de overeenkomst die hij had gesloten en ging aan het werk. Het kostte hem heel wat werk om gras te laten groeien, want ieder grassprietje en appelboompitje dat hij 's morgens liet opkomen, verwelkte 's avonds onder Balors hete adem. Maar hij hield vol en na verloop van tijd kreeg hij een appelboomgaard. Wanneer hij zijn boompjes verzorgde, keek hij vaak naar een groot, wit kasteel dat in de buurt lag. Er stonden altijd soldaten van Fomor op wacht en op een dag vroeg hij wie daar woonde. "Daar woont Ethniu, de dochter van Balor. Zij is de mooiste vrouw van de wereld, maar niemand mag haar zien. Zij is opgesloten in dit kasteel, want zij mag nooit trouwen. Er is voorspeld dat haar zoon, koning Balor zal doden." Cian bleef steeds denken aan wat hij had gehoord en de wens bekroop hem om deze schone jonge vrouw te zien. Op een dag trok hij zijn tovermantel aan en ging naar het kasteel. Toen hij zijn door Mananaun betoverde hand op het slot legde, ging de poort vanzelf open. Hij ging naar binnen en vond de dochter van Balor. Zij zat aan een weefgetouw en weefde een lap in alle kleuren. Zij zong onder het werk. Cian bleef een tijdje naar haar staan kijken totdat zij sprak: "Wie is hier die ik niet kan zien?" Toen liet hij zijn mantel vallen. Ethniu draaide zich om en keek hem aan. Zodra zij hem zag, hield zij van hem en wilde hem als man. Vanaf die dag glipte Cian vaak naar haar toe en uiteindelijk zij beloofden elkaar eeuwige trouw. Na verloop van tijd werd hun een zoon geboren. Hij was zo mooi, dat elke plek waar hij lag, vol met zonneschijn leek te zijn. Ethniu, zijn moeder, noemde hem Lugh - dat betekent Licht - en Cian, zijn vader noemde hem Zonnegod. Beide namen behield hij, maar Lugh was de naam waaronder hij later bekend werd. 

Koning Balor had niets gemerkt van de geboorte van zijn kleinzoon. Hij hield de appelbomen goed in de gaten en op de dag dat hij appels aan de bomen zag hangen, bracht hij vlug de koebel van Gobniu's Koe naar zijn dochter. Hij zei: "Bewaar dit voor mij en als mijn tuinman er om komt vragen, dan heb ik het niet meer." 

De dochter van Balor nam de koebel aan en een tijdje later kwam Cian bij haar met een tak vol appels. "De eerste appels zijn voor jou!" zei Cian. Natuurlijk gaf ze hem de koebel "Dit is voor jou. Cian neem ook ons kind mee en keer terug naar het land waar je vandaan bent gekomen." zei ze verdrietig. "Dat zijn bittere woorden om te horen," sprak Cian. "Mijn liefste, wij kunnen niets anders meer doen, mijn vaders boze oog mag jullie niet vinden" antwoordde zij. Cian nam de kleine Lugh aan, pakte de koebel en deed zijn magische mantel om. Hij nam afscheid van de dochter van Balor en verliet het slot. Hij liep tot hij weer bij de donkere zee kwam. Daar zat de oude man in zijn boot. Net als op de heenreis duurde de overtocht maar enkele seconden. "Herinner je je onze overeenkomst nog?" vroeg de oude man. "Jazeker," zei Cian, "maar ik heb alleen de koebel en mijn zoon wil ik niet in tweeën delen." "Je hebt het mij beloofd," zei de oude man. "Dan geef ik jou het kind," zei Cian. "Daar zul je nooit spijt van krijgen," zei de oude man, "want ik zal goed voor hem zorgen en hem grootbrengen als mijn eigen zoon." Cian stapte weer op Ierse bodem. "Hier is je mantel terug," zei Cian, "en hier is mijn zoon Lugh." Mananaun nam het kleine kind in zijn armen en Cian hielp hem in zijn mantel. Toen de mantel bewoog, zag hij dat deze oplichtte in alle kleuren van de zee en hij hoorde het geluid van rollende golven. De oude man zag er wonderschoon uit en Cian wist het ineens en riep hem toe: "Nu weet ik wie je bent, Mananaun Mac Lear. 

Het is goed dat ik jou mijn zoon heb gegeven, want nu zal hij opgroeien in Tir-nan-Oge, het land der jeugd, waar hij geen verdriet zal kennen en geen verlies zal lijden!" Mananaun lachte en hief de kleine Zonnegod in zijn beide handen omhoog 

"Als je hem terugziet, Cian zoon van Dian-Cecht, dan zal hij op mijn eigen witte paard rijden en niemand zal hem kunnen tegenhouden. Niet op land en niet op zee. Ik wens je vreugde en geluk bij alles wat je zult ondernemen." Mananaun stapte in zijn boot. Die was nu zo helder als kristal en schitterde in alle kleuren van de regenboog. Zonder riemen of zeilen gleed hij weg van het land. De golfjes krulden om de boeg en vissen begeleidden Mananaun en de kleine Lugh. 

Cian wendde zijn gezicht naar het land en liep naar het huis van Gobniu, de Smid. Toen hij bij het huis aankwam met de koebel in zijn hand, stond de Wonderkoe van Overvloed daar al rustig te wachten. Gobniu kwam naar buiten om hem te begroeten. "Welkom thuis, jonge held. Moge alles wat je onderneemt, goed aflopen!" - "Dat wens ik jou ook toe," sprak Cian en hij overhandigde hem het touw met de koebel. Toen gaf de smid het Heldenzwaard aan Cian en sinds die tijd bestond er een hechte vriendschap tussen die twee en konden zij samen met de Wonderkoe de hele wereld aan!