Janet & TamLin

(Schots Samhain verhaal)

 

Lang, lang geleden woonde Janet in het kasteel Cartherhaugh. Haar vader was de graaf van het kasteel en al het land en bos rond Cartherhaugh was van hem.

Net als alle kinderen die in de buurt van het kasteel woonden, had Janet haar hele leven te horen gekregen dat ze nooit, maar dan ook nooit, in het bos van Cartherhaug mocht komen. Want daar woonde, zeiden de mensen, een kwaadaardig feeënvolk én zei men “die betoveren ieder mensenkind dat één stap in het bos zet.”

Maar Janet was een eigenwijs en dacht  “ Pftt als dat bos van mijn vader is, waarom zou ik daar dan niet heen gaan als ik dat wil?" 

Dus op een dag sloeg Janet haar groene mantel om zich heen, verliet het kasteel en ging naar het bos. Toen ze een tijdje tussen de bomen had gelopen, rook ze ineens een heerlijke rozengeur en ze volgde haar neus naar een open plek die omringd werd door hoge rozenstruiken. Ze plukte een rode roos en rook aan de bloem. De geur was zo sterk dat ze bijna flauw viel. Plotseling     verscheen er een figuur voor haar.

“Dus je houdt van rozen,” vroeg een lange elf. "Rozen die niet van jou zijn?" 

Geschrokken zei Janet: “Wie ben jij?” En toen vervolgde ze uit de hoogte: “ Dit bos is van mijn familie en op een dag…..”

 Mijn naam is TamLin” onderbrak de elf haar,  "Ik bewaak het bos voor de Feeënkoningin. Dit is geen veilige plek voor een meisje alleen."

“Ik denk van wel,” zei Janet, terwijl ze hem aankeek. “Maar als je zoveel weet over het bos, dan kan je mijn gids wel zijn, toch? Ik wil het bos leren kennen.” 

Hij was even verrast, maar zei toen glimlachend. "Waarom ook niet?"

En zo liet TamLin de wonderen van de berken- en dennenbossen aan Janet zien.

De volgende dag keerde Janet terug naar het bos en elke dag daarna weer. Zo brachten TamLin en Janet dagenlang uren met elkaar door, terwijl ze hand in hand door het bos dwaalden.

Tot op een dag de elf zichzelf niet leek. TamLin was bleek en stil.

"Wat is er met je?" vroeg Janet, ze was inmiddels meer dan gek op de elfenjongen. "Is het dat jij een elf bent en ik een mens? Want geloof me, dát kan mij niets schelen!"

“Nee mijn lief, ik ben bang dat de zorgen die ik aan mijn hoofd heb veel groter zijn.”

Hij ging op een rots zitten en wenkte Janet om naast hem te komen. “Het wordt tijd dat je de waarheid over mij hoort” zei hij. "Ik ben geboren als een mens, zoals jij. Toen ik nog maar een jongen was, gebeurde er iets op een dag toen ik aan het jagen was in deze bossen. Een vreemde windvlaag zorgde er voor dat ik van mijn paard viel. De koningin der Feeën had me betoverd en nam me gevangen. Sindsdien ben ik half mens half elf en moet ik al vele jaren elke dag de bossen van Caterhaugh bewaken en 's nachts terug naar haar.  Maar zelfs mijn leven als gevangene is nog beter dan waar vanmorgen achter kwam."

"Wat is dat dan?" zei Janet ongerust. En toen zei hij heel zachtjes: "De feeën houden om de zeven jaar op Samhainavond een ritueel, waardoor ze hun krachten de volgende zeven jaar kunnen behouden. Ze lopen in een optocht door het bos naar de kruising bij de put van de magische bron. Daar offeren ze een mens aan de geesten in de put. En ach mijn lief, nu hoorde ik ze erover praten dat ik het volgende offer zal zijn!"

"Maar vandaag is het 31 oktober," stamelde Janet trillend over haar hele lichaam, "en is het Samhainavond!"

“Ja, en het is óók het zevende jaar,” zei TamLin moedeloos. "Er is geen hoop meer voor mij”

"Nee, dat kan niet!" Janet sprong op. “Er moet een manier zijn om de betovering te verbreken!”

TamLin zei met gebogen hoofd. “Ja er schijnt één manier te zijn, maar die is zo onmogelijk en gevaarlijk, dat ik er niet eens verder over durf te praten.”

“Maar je moet! Je moet me het vertellen!” riep Janet uit.

TamLin zuchtte. "Er is één kans en die is precies op het moment dat de optocht de put bij de kruising nadert. Alleen dan, voor een kort moment, zijn de krachten van de Feeënkoningin verzwakt. Als je mijn leven wilt redden, moet je je vanavond daar verstoppen achter een boom en wachten tot de optocht voorbij komt. Voorop lopen de paarden met rinkelende bellen, eerst het zwarte paard met de Feeënkoningin, dan een bruin paard en op het derde melkwitte paard zit ik. Ren daar direct naar toe en trek me er vanaf.  Zodra ik val, moet je me stevig vasthouden in je armen en wat er ook gebeurt, laat me niet los. Weet dat dit verschrikkelijk zwaar zal zijn, meisje, want om je greep te verbreken zal de Feeënkoningin me waarschijnlijk in een verschrikkelijk beest veranderen. Maar als je me vast kunt houden en me niet los laat, zal jou niets gebeuren en wordt de betovering uiteindelijk verbroken. Als dat gelukt is, verstop me dan vlug onder je groene mantel en houd me uit het zicht.” Hij hield even zijn adem in. “Janet, dit is de enige manier.” Dapper zei Janet: “Ik doe het!”

Bezorgd namen ze die middag afscheid. Het werd  Samhain-nacht en er hing een sombere, donkere en angstaanjagende stilte in de lucht, toen Janet op weg ging naar de kruising in het bos. Daar verstopte ze zich achter een grote eik. Net voor middernacht hoorde ze het getinkel van hoofdstellen van de feeënpaarden en zo wist ze dat ze in aantocht waren. Van achter de boom keek ze naar het eerste zwarte paard met de trotse Feeënkoningin erop.  Na het bruine paard rende ze snel naar het melkwitte paard en trok TamLin er af.

Op dat moment rolde de donder langs de hemel en flitste er helder licht. De feeën keken verward om zich heen. Toen wees de Feeënkoningin met prikkende vinger naar de elf in Janets armen en riep luid: "TamLin!"

Op dat moment veranderde TamLin in een monsterlijke beer die schuimend naar haar gromde. Janet wendde haar hoofd van de hete, boze adem uit de bek met scherpe tanden af, maar hield vol met al haar kracht. Even later veranderde de beer in een geschubde hagedis, glibberig en giftig, fladderde hij met zijn rode tong over haar gezicht. Toen werd de hagedis een ijskoude slang, druipend van het slijm. Het groene slijm sijpelde langs Janets rug, terwijl de slang zich om haar heen kronkelde. Maar haar greep werd nog sterker en ze kneep de slang bijna fijn. Toen werd de slang in een oogwenk een stuk gloeiend hete houtskool. Janets armen en handen stonden in brand, maar op de een of andere manier hield ze vol.

En toen... was het voorbij. In haar armen lag TamLin zelf, als een gewone jongeman. Duizelig van opluchting en vreugde wist Janet hem in haar groene mantel te wikkelen. De woedende Feeënkoningin richtte zich op van haar paard en riep krijsend: "Een slechte dood moge zij sterven!" terwijl ze naar Janet wees, "want ze heeft de knapste elf van mijn hele koninkrijk gestolen. Als ik had geweten wat deze nacht zou gebeuren, had ik je blauwe ogen eruit gestoken!" De ene na de andere vreselijke bedreiging rolde uit haar mond, maar Janet en TamLin waren niet meer bang voor de Feeënkoningin. De twee wisten dat ze veilig waren en haar macht op deze nacht van Samhain gebroken was. Janet en TamLin keerden terug naar haar vaders kasteel, waar ze al snel trouwden en een groot huwelijksfeest vierden. De twee geliefden leefden nog lang en gelukkig in het kasteel bij de bossen van Cartherhaugh.