Het kleine haasje en het Ostarafeest

 

Het was in de tijd, dat de lentegodin in het land zou komen.

De kleine witte sneeuwklokjes waren al wakker geworden:

"Klingel-klang, we zijn er al lang, wakker worden, klingel-klang!"

Zo klonken de klokjes.

Ze riepen de kabouters en elfjes wakker: "Wakker worden, klingel-klang!"

En daar kwamen die één voor één uit hun holletjes gekropen:

"Hoor, de sneeuwklokjes roepen, het is tijd om naar buiten te gaan.

Alles moet mooi gemaakt worden voor het grote feest!"  kwetterden ze vrolijk door elkaar.

"Zullen we de sneeuwhazen wakker gaan maken?"  riepen de kabouters naar de elfjes.

"Ja, laten we dat doen! Ze slapen vast nog!"

De kabouters namen ieder een sneeuwklokje in de hand en zo trokken ze naar de heuvel waar de familie sneeuwhaas woonde.

"Klingel-klang, we zijn er al lang, wakker worden, klingel-klang!"

zongen de sneeuwklokjes. En alle kabouter en elfjes zongen mee.

Van al dat zingen en klingen werd de hazenfamilie eindelijk wakker.

Vader haas als eerste en toen hij naar buiten keek en de kabouters en elfjes aan zag komen, riep hij naar de rest van de familie: "Sneeuwhazen groot en klein, het is onze tijd om op te staan en aan het werk te gaan!"

Alle hazen en haasjes kwamen naar buiten gesprongen. Alleen het aller allerkleinste haasje sliep nog.

Maar die was ook nog wel héél erg klein.

"Luister goed hazen," zei vader  "het duurt niet lang meer voor het Ostarafeest aanbreekt.

Dan moeten wij naar alle mensenkinderen eieren brengen. Dus ga nu vlug  allemaal ijverig zoeken!"

De hazen gingen op pad en zongen:

"In het bos, op het veld, in de wei, onder struiken en bomen zoeken wij!"

Het éne haasje na het andere sprong hop-hop-hop het bos in, hop-hop-hop het veld over en hop-hop-hop de wei in.

Alleen het aller allerkleinste haasje was thuis gebleven. Eerst sliep hij nog een hele tijd. Maar na een poosje werd hij wakker. Hij keek om zich heen. "Waar waren alle hazen nou gebleven? Ah, ze waren natuurlijk allemaal eieren gaan zoeken. Waarom ben ik toch nog zo klein?" dacht het haasje sip. "Ik wou maar dat ik ook een ei kon vinden, ééntje maar."

Maar hij mocht niet alleen naar buiten van vader haas. Hij zou kunnen verdwalen in het bos en de weg naar huis niet meer terug kunnen vinden.

Het haasje deed kleine sprongetjes door het grote hazenhol en inééns kwam hij bij de uitgang terecht. "Wat rook het buiten lekker!"dacht hij. Het kleine haasje snoof met zijn snuffelneusje de heerlijke boslucht in. "Oh, daar is het grote bos!" zei hij hardop.

Haasje luisterde. Het was zo stil in het bos en nog héél vroeg in de morgen. De vogeltjes sliepen nog net als de andere dieren. Alleen de hazen, de kabouters, de elfjes en de sneeuwklokjes waren al wakker.

"Wat is het stil daarbuiten, je hoort echt helemaal niets. Broeder wind slaapt zeker ook nog. Zou ik toch niet óók een ei kunnen vinden?' dacht het kleine haasje. Hij deed een sprongetje naar buiten en hop over het zachte groene mos en nòg een en nòg een. "Ik zal wel oppassen dat ik niet verdwaal. Waar zal ik eens gaan zoeken?'

Hij deed wéér een sprongetje en nog een. Verder durfde hij niet. Hij keek rond in het stille bos.

Wat was dat? "Tik-tik, tik, tik, tik, tik!" Nu hoorde hij het heel duidelijk. Haasje liep op het geluid af en daar zag hij een groot wit ei liggen. Hij hipte om het ei heen en ineens zag hij een klein gaatje boven in het ei komen en daar stak iets doorheen. Het leek wel een klein snaveltje.

"Tik-tik, tik-tik, tik-tik" O, dáár sprong het ei helemaal open! En wie zat daar binnenin?

Een geel donzig kuikentje! Het had oogjes als kleine zwarte kraaltjes.

"Piep, piep," riep het kuikentje, "daar ben ik!" Verbaasd keek het naar het haasje en piepte. "Wie ben jij?"

"Ik ben haasje en ik heb jou gevonden. Wil jij mijn vriendje zijn?"

"Piep, piep, ja, ja, dat wil ik wel!" piepte het kuikentje.

Wat was haasje blij! Nu was hij niet meer alleen, hij had een vriendje gevonden. Hij maakte allemaal kleine sprongetjes in de lucht van plezier. Plotseling bleef hij bij het kuikentje staan. "Kom met mij mee naar het grote feest!" En daar sprong het haasje al vooruit: hop, hop, hop, hop, hop, hop! Zó blij was hij.

"Piep-piep, wacht even, ik kan niet zo vlug!" piepte het kuikentje, "ik ben net geboren!"

Toen wachtte haasje op zijn vriendje met de kleine wiebelpootjes. Hop, hop, hop sprong het haasje.

Wiebel, wiebel, wiebel liep het kuikentje. Zo gingen ze samen verder. En eindelijk kwamen ze bij de wei aan. Daar waren alle hazen, kabouters en elfjes bij elkaar. In het midden stond een hele grote mand vol met de eieren die ze bij elkaar hadden gezocht.

"Waar is klein haasje eigenlijk gebleven?" riep vader haas ineens. "Zou hij nog slapen in ons holletje?"

Maar kijk, wie kwam dáár tussen de struiken tevoorschijn? Klein haasje samen met zijn vriendje het pasgeboren kuikentje!

"Wie heb jij daar meegebracht?" riepen alle hazen vol verbazing. "Waar heb je die gevonden?"

"Dat was in mijn Ostara-ei verborgen," zei klein haasje  "en nu is hij mijn vriendje. Vinden jullie hem niet lief?"

"Piep, piep," zei het kuikentje, "ja, ja, hallo, hier ben ik!"

Toen alle hazen van verbazing waren bijgekomen, riepen ze allemaal tegelijk: "Ons kleinste haasje heeft het allermooiste ei gevonden!" Ze maakten een grote kring om de twee kleine vriendjes en dansten en sprongen dat het een lieve lust was. 

Toen kwamen de zon tevoorschijn en kleurde alle eieren in de allermooiste regenboogkleuren. Klein haasje en het kuikentje mochten héél voorzichtig boven op de mand met eieren klimmen. De andere hazen namen de mand op en gingen er mee van huis tot huis om voor alle mensenkinderen een mooi gekleurd Ostara ei te verstoppen. 

Ga maar eens kijken als het Ostara is, misschien ligt er in jouw tuin ook wel zo'n mooi ei verborgen. Of als je geen tuin hebt, dan misschien wel in een hoekje van de kamer. Je kunt nooit weten......