Windstil

Lang geleden in een land ver weg stond een oud vervallen en verlaten kasteel. De metersdikke muren van de burcht waren in de loop der eeuwen zwak en brokkelig geworden. Als je binnen was, kon je het daglicht door de kieren zien.

De hoektorens waren half ingestort. Alleen de hoge, stompe middentoren met zijn bemoste kantelen stak nog onbeschadigd boven alles uit. Het dikke glas-in-lood was al lang uit de vensters verdwenen, zodat de klimrozen, die tegen de muren klommen naar binnen waren gegroeid. De takken hadden zich aan de versleten gordijnen vastgehecht en zich om de verbleekte familieportretten geslingerd. In de grote ontvangsthal beneden stonden nog een paar zware eikenhouten kisten, een tafel met een enkele stoel en er lag een beschimmeld vloerkleed op de kapotte planken vloer. Hoeveel ridders zouden hier lang geleden gelopen en gefeest hebben?  

In de schoorsteen lag nog as van al lang gedoofde vuren en ernaast stond een grote stoel, alsof er net iemand was opgestaan. Er woonde niemand in de burcht, niemand anders dan de Wind. Als de Wind niets te doen had, zat hij in de stoel bij de schoorsteen en las in de oude boeken, die hij in de bibliotheek had gevonden of hij sliep in het bed in een van de bovenzalen. Het was een breed ledikant met een hemel van half verteerde gordijnen,  waarop zoveel spinnen glanzende draden hadden achtergelaten, dat het leek of er een zilveren sluier over was gelegd.

Rondom het kasteel lag een verwaarloosd park met bloemen en struiken. Het kasteel was van de buitenwereld afgesloten.  Op heel Moeder Aarde was geen verlatener en stillere plek te bedenken.

Toch gebeurde het op een dag in de zomer, dat kleine blote voeten door het hoog opgeschoten gras naar het kasteel liepen en een voorzichtige hand de zware, met ijzer beslagen deur opende.

"Zag je dat" fluisterden de klimrozen aan de buitenkant van het kasteel verrast. "Er is een mensenkind naar binnen gegaan."

En de rozen aan de plafonds leken uit hun droom te ontwaken en zeiden: "Kijk, een meisje. Hoe heeft zij de weg hierheen gevonden en wat komt zij doen?"

Het meisje keek verwonderd in de grote zaal om zich heen. Zij liep op haar tenen, alsof zij bang was om iemand te storen.

Af en toe bleef ze even staan, alsof zij niet verder durfde, maar haar nieuwsgierigheid was groter dan haar angst. En zij dwaalde verwonderd en steeds sneller door alle kamers en zalen tot ze bij de laatste trap kwam: de stenen wenteltrap van de middentoren. Deze trap was hoog en steil en werd hoe hoger ze klom smaller en smaller.

Er kwam weinig licht door de schietgaten en in de toren woonden uilen, nachtvlinders en vleermuizen. Het rook er naar schimmel en rottend hout. Het meisje voelde onder haar blote voetjes de glibberige koude treden. Maar ze toch klom hoger en hoger tot zij in een kleine koepelvormige torenkamer kwam.

Hier bloeiden de rozen uitbundiger dan waar ook in het kasteel. De rozentakken bogen naar elkaar toe en fluisterden:

"Waar komt deze burchtvrouw zo plotseling vandaan? Zij is wel arm gekleed, maar haar handen en voeten zijn smal en fijn en met mooie kleren aan zou zij een prinses kunnen zijn."

Het meisje, dat natuurlijk niet verstond wat de rozen over haar zeiden, was intussen naar een van de nissen gelopen. Met een opgetogen uitroep keek zij naar het golvende groen van de bossen in de diepte en de tere lijnen van de heuvels daarachter. "Wat ben ik hier dicht bij de zon en de wolken!" zei ze hardop tegen zichzelf.

"Dit moet de heerlijkste plek op aarde zijn om te wonen." "Dat is het ook," zei plotseling een stem achter haar. Snel draaide het meisje zich om.Voor haar stond een man met een wijd golvende, blauwe mantel over zijn schouders. In zijn lange blonde haren straalde het licht van de zon, zijn ogen waren zo helder en diep als de hemel.

Er was iets wonderlijks en geheimzinnigs aan hem en ze had hem niet de wenteltrap horen opkomen...

"Wie ben je?" vroeg zij een beetje verlegen. "Ik ben Windstil," antwoordde de man. "Windstil": het meisje herhaalde de naam zacht voor zichzelf. Toen keek zij hem verschrikt aan. De man scheen haar gedachten te raden. "Zo lang ik hier ben, kun je me zien en ben ik Windstil, maar zodra ik het kasteel verlaat en ben ik niet meer te zien voor het menselijk oog en dan ben ik de Wind." Het meisje keek naar het trapgat. Misschien was dit toch wel een betoverd kasteel...

"Kijk maar niet alsof je voor mij weg vluchten wil. Ik doe je niets" sprak Windstil "Hoe kun je nu Wind zijn," riep het meisje uit, "de Wind is toch geen mens, die kan lopen en praten?" "Je zou mij ook nooit hebben gezien, als je niet hier was gekomen" zei Windstil. "Ik begrijp het niet zo goed," zei het meisje, de man intussen van hoofd tot voeten bekijkend.

"Als ik niet werk, dus geen Wind ben, trek ik mij op deze verlaten plek terug en zodra ik achter deze kasteelmuren de grond aanraak, verander ik in een man en ben ik Windstil en omdat ik onsterfelijk ben, blijf ik altijd jong" legde de man uit.

"Het klinkt je misschien vreemd, maar zoals je daar staat, is het net of ik je hier in deze torenkamer al vele malen heb ontmoet." zei Windstil ineens peinzend.

Het meisje vroeg: "Komen er hier nooit mensen? Ben ik de eerste die jou heeft gezien?" "De eerste en de laatste," zei Windstil zacht. Het meisje voelde dat deze woorden een diepere betekenis moesten hebben, al begreep zij niet direct welke.

"Voel je je hier nooit eenzaam?" vroeg ze. Windstil schudde zijn hoofd. "Ik heb mijn boeken en de rozen, die beter gezelschap zijn dan mensen. Nee, eenzaam voel ik mij nooit."

"Het is allemaal heel vreemd," sprak het meisje. "Eigenlijk zou ik je wel honderd dingen tegelijk willen vragen.

Slaap je bijvoorbeeld net als een gewoon mens en eet je en drink je ook?" Windstil knikte ja. "En waar woonde je lang geleden, toen er in dit slot nog mensen leefden?" "In allerlei afgelegen streken van de wereld," antwoordde Windstil geduldig. "Maar sinds dit kasteel onbewoonbaar is geworden, ben ik hier het liefst."

Het meisje knikte begrijpend. "En wie zorgt er voor je als je hier bent. Of doe je alles zelf?" Windstil lachte en liet een lang doordringend gefluit horen. Onmiddellijk klonk het geklapwiek van vogels en vier kraaien streken in de torenkamer neer. "Dit zijn mijn kleine lakeien," sprak Windstil. "Zij zorgen er voor, dat ik te eten en te drinken krijg. Hoe en waar zij het vandaan halen, vraag ik ze nooit. Dat is het geheim van deze trouwe dienaren.

Hij klapte weer in zijn handen en hun glanzend zwarte vleugels spreidend, vlogen de kraaien door de nissen weer naar buiten. Het meisje keek Windstil met stralende ogen aan. "Zo iets wonderlijks heb ik nog nooit meegemaakt," sprak zij.

"Heel veel dank voor alles wat je mij verteld hebt en hebt laten zien." "Je gaat toch nog niet weg?" zei Windstil en maakte een beweging alsof hij haar wilde tegenhouden.

"Het is zo prettig naar je te kijken en met je te praten, je bent zo anders dan alle mensen die ik beneden op de aarde zie. Vertel mij eens iets over jezelf. Ik weet niet eens hoe je heet." "Mijn verhaal is maar heel kort en lang niet zo mooi als het jouwe," sprak het meisje. "Ik weet niet wie mijn ouders zijn, want toen ik een paar dagen oud was, werd ik te vondeling gelegd. Voorbijtrekkende zigeuners hebben mij gevonden en zij hebben mij bij zich gehouden. Ze hebben mij nooit een naam gegeven. Soms, als ik voor ze danste, noemden zij mij wel 'hun zigeunerprinses'. Wij hebben de halve wereld rond gezworven en altijd vrij geleefd. Vanochtend ben ik bij het bramen plukken van de groep afgedwaald. Nu moet ik mij haasten, want tegen zonsondergang trekken we verder."

"Wil je hier blijven en met mij trouwen?" vroeg Windstil ineens. "Dezelfde goede geest, die jou door de zigeuners liet vinden, moet je naar mijn kasteel hebben gebracht." Het meisje was zo verbaasd dat zij een hele poos niets wist te zeggen.

Eindelijk sprak zij: "Ik kan toch niet met Wind trouwen, ik ben niet onsterfelijk, zoals jij?" 

"Nee, met Wind kun je niet trouwen," zei Windstil, "maar met Windstil wel. Ieder ander zou mij niet hebben geloofd en hebben uitgelachen, als ik ze verteld had wie ik ben. Maar jij geloofde in mij en mijn magie zonder voorwaarden en als je dat blijft doen, zal dit vertrouwen je onsterfelijk maken, daarom ben jij de enige vrouw voor mij."

Het meisje keek naar hem op. Al die tijd had zij naar hem geluisterd en ze voelde zich tot het onbekende en geheimzinnige van Windstil aangetrokken. 

De rozen fluisterden het nieuws aan elkaar door en in een paar seconden wisten alle rozen in en rond het kasteel dat Windstil het vreemde meisje ten huwelijk had gevraagd. Zouden ze echt na zoveel jaren weer een bruiloft in het kasteel meemaken?  Een ogenblik hielden alle rozen hun adem in, maar toen zij het meisje 'Ja' hoorden zeggen, ging er een zacht geruis door de muren van het oude kasteel en van blijdschap sprongen alle rozenknoppen open.

Zelden was Wind zo stormachtig geweest als die zomernacht. Hij joeg de wolken voort, deed golven in de zee opspringen en rivieren schuimen. Hij schudde de boomkruinen door elkaar, zodat de jonge vogeltjes wakker schrokken, rammelde aan de ramen van huizen en streek zegevierend over de velden.

"Wat is er met jou aan de hand!" hijgden de wolken, terwijl zij zich door hem lieten voortstuwen. "Wat mankeer je?" bruisten de golven van de zee. "Ben je dol geworden!" piepten de oude vogels verontwaardigd, terwijl zij hun kinderen weer tot bedaren probeerden te brengen. "Hé, hou op!" schreeuwden de koperen weerhanen van de kerktorens. "Ik word doodziek van draaierigheid! Weet je geen ander spelletje?" "Zo'n baldadige wind hebben wij in Juni nog nooit gehad," mopperden de mensen, die niet konden slapen van het lawaai. Maar Wind stoorde zich nergens aan. "Het kan mij niet schelen wat jullie zeggen!" riep hij overmoedig. "Straks, als ik weer Windstil ben, ben ik de bruidegom!" "Wat sta je daar verwaand tussen de sterren te stralen!" gierde hij Grootmoeder Maan plagend toe.

"Breng mijn groeten over aan Vader Zon en vraag hem of hij morgen Windstil wil trouwen!"

Toen hij er zeker van was dat alles en iedereen op Moeder Aarde en in de hemel het grote nieuws had gehoord, minderde hij zijn vaart en gleed af naar China. Daar ritselde hij in de moerbeibomen de rupsen toe, dat zij voor zonsopgang een bruidskleed  moesten weven van hun fijnste en zuiverste zijde ooit. Daarna dook hij in de Stille Zuidzee, liet zich tot de bodem zinken en blies oesterschelpen open en verzamelde hun glimmende parels. Vervolgens haastte hij zich naar het Oosten, waar Vader Zon juist bezig was op te komen.

"Goedemorgen," begroette hij Wind. "Ik heb je boodschap al van Grootmoeder Maan ontvangen. Natuurlijk wil ik jullie met trouwen. Waar is je bruid? Ik brand van verlangen haar te zien." "Zij slaapt nog," sprak de wind. " Ik wil u nog één ding vragen: zou ik een van uw stralen mogen hebben om deze parels te doorboren?" Vader Zon knikte:  "Ik zal jullie mijn straal als huwelijksgeschenk geven." Terwijl hij sprak, schoot hij zijn eerste straal naar de aarde en stak hem precies door de kleine parels, die nog vochtig van het zeewater op het zand lagen te glanzen. Wind reeg met zijn koele adem de parels aan elkaar. "Veel dank en tot over een uur!" riep hij Vader Zon toe. "Ik moet mij haasten om de bruidsjapon te halen!" Het parelsnoer als een rij kleine, witte wolken voor zich uit blazend, keerde hij naar China terug, waar de zijden bruidsjurk al voor hem klaar lag.

De vogels die hem voorbij zagen waaien, riepen: "Daar gaat Wind met de geschenken voor zijn bruid."

In het kasteel van Windstil werd het meisje na een diepe slaap in het  hemelbed wakker. Toen ze rondkeek in de vreemde kamer zag, herinnerde ze zich weer wat er de vorige dag allemaal gebeurd was.

Hoe ze was verdwaald, het vervallen, eenzame slot ontdekt had, de jongeman Windstil had ontmoet en dat hij haar gevraagd had met hem te trouwen...

Of had zij het maar gedroomd? Zij keek om zich heen en zag de stralend witte bruidsjurk en het parelsnoer, die naast haar waren neergelegd.

Ze had het niet gedroomd en haar ogen begonnen te schitteren. Snel deed ze haar oude versleten jurk uit en trok de schitterende jurk aan. Beneden aan de trap, in de hoge, schemerige hal, stond Windstil zijn bruid op te wachten. Vrolijk lachend snelde ze naar hem toe. Windstil nam haar bij de hand en bracht haar naar de kasteeltuin. Een loper van witte madeliefjes lag voor hen  uitgespreid. Leeuweriken streken vlak voor hun voeten neer, en zongen een prachtig lied. Windstil richtte zijn ogen naar Vader Zon en sprak: "Dit is nu mijn bruid, die u zo graag wilde zien. Ik beloof haar mijn liefde en mijn trouw." Windstil wendde zich tot het meisje en vroeg:  "Weet je zeker dat je mijn vrouw wil worden?"

"Ja," sprak ze. En op hetzelfde ogenblik schoten de leeuweriken omhoog en verdwenen jubelend in de blauwe hemel.

"Met Vader Zon als getuige zijn we vanaf nu getrouwd," zei Windstil en weer barstte het vogelkoor los. De hele verdere dag bleef Windstil op de aarde. Toen het donker was geworden werd er door de vier kraaien voor een waar een feestmaal gezorgd. In de bronzen kandelaars op de schoorsteen en op tafel vlamden de resten van de waskaarsen, die eeuwen geleden voor het laatst hadden gebrand. Schalen van doorschijnend porselein met room en vruchten gevuld, stonden tussen de kristallen karaffen en tinnen borden.

De wijn blonk in de bokalen en het oude zilver glansde op het geel geworden damasten tafelkleed, dat de kraaien uit de halfvermolmde kast te voorschijn hadden getoverd.

Terwijl Windstil en het meisje telkens hun glazen ophieven om elkaar toe te drinken, vertelde hij haar van zijn wereldreizen.

Aandachtig luisterde zijn bruid naar de verhalen over zijn reizen. Van de eenzame, ijskoude Poolvlakten naar Japan, waar hij de kersenbloesem in roze wolken door de lucht liet dwarrelen en naar China, waar hij met de bonte vlinders speelde. Hij waaide naar de tropische oerwouden en naar de oevers van de Nijl. Hij toverde de kleuren van koraalriffen, diepzeevissen, insecten en vogels, die allemaal in die wonderbare tuin van Moeder Aarde leefden, voor haar verrukte ogen.  

Zijn bruid luisterde met gloeiende wangen en haar lach klonk helder tegen de muren op. 

De zomer vloog voorbij. Voor Windstil brak nu de drukste tijd aan: de herfst. Hij verliet het kasteel en als Wind raasde hij dag en nacht door, rukte bladeren af en knakte de bloemen; hij ontwortelde bomen en zweepte de zeeën op tot kokende watermassa's.

De klimrozen waren uitgebloeid en zowel binnen als buiten de muren van de burcht lag de grond bezaaid met dorre, verlepte blaadjes. Het werd hoe langer hoe kouder.

Sneeuw en regen woeien door de open vensters en door gaten en spleten naar binnen. Mist en laag hangende nevels omhulden het kasteel, dat grijs in winterslaap verzonken lag.

Het meisje, dat meestal alleen thuis was, zat in de stoel bij de schouw, waar een groot houtvuur brandde. Ze bracht haar dagen door met boeken lezen,

zoals Windstil dat ook eeuwen had gedaan. Juist toen ze begon te twijfelen of er wel ooit een eind aan de winter en aan haar eenzame dagen zou komen, werd het lente en brak er weer een goede tijd voor haar en Windstil aan.

Na een poosje begon Windstil echter te merken, dat het hem steeds moeilijker viel het kasteel te verlaten.

Een onrust, die hij nooit eerder gekend had, maakte zich van hem meester, zodra hij opsteeg om als Wind zijn werk te doen. Hij had geen plezier meer in zijn reizen over Moeder Aarde. Ze duurden te lang, verveelden hem en hij begon zijn reizen hoe langer hoe korter te maken om eerder bij zijn lief in de burcht terug te zijn.

Op een dag nam Windstil dan ook het besluit, waarvan hij later heel veel spijt zou krijgen.

Hij vertelde het meisje, dat hij nooit meer van haar weg zou gaan. Voortaan zou hij alleen nog maar Windstil zijn en niet meer als Wind uit het kasteel opstijgen. Niets zou hen meer kunnen scheiden.

Omdat hij alleen aan zijn eigen geluk dacht, was hij blind voor de gevolgen, die dit besluit had.

Maar zelfs het meisje, dat het gevaar wel inzag en hem waarschuwde,  kon hem niet op andere gedachten brengen. 

Altijd weer opnieuw wist Windstil haar bezorgdheid weg te praten, tot ook zij er niet langer bij nadacht en genoot van hun geluk.

Intussen ging het op Moeder Aarde zonder Wind steeds slechter. De zeilen van de schepen hingen slap en er werd geen vis meer gevangen, de hanen van de kerktorens, die altijd de beste vrienden van Wind waren geweest, bleven als vastgenageld naar het Zuiden wijzen, de molens stonden met stilstaande wieken in de schrale weilanden en de boomkruinen tekenden zich dor en roerloos af tegen de trillend warme lucht.

Vader Zon brandde, het graan verschroeide op de velden en de oogst mislukte. Nooit was er de verkoeling van een zuchtje wind. De hele aardbodem droogde uit, er wilde niets meer groeien, dorst en hongersnood begonnen mens en dier te kwellen.

Windstil en het meisje merkten op hun afgelegen plek niets van de ramp, waarvan zij de oorzaak waren. 

Pas toen de kasteelrozen half in knop al verdroogden en het leek alsof alles in de natuur zijn adem inhield en op iets wachtte, merkten zij dat er iets mis was.

De wereld zou ten onder gaan zonder Wind. Windstil begreep dat hij niet langer werkeloos kon blijven toezien en zo snel mogelijk de burcht moest verlaten om Moeder Aarde te redden. Met pijn in het hart nam hij afscheid van zijn lieve vrouw.

Met een naar voorgevoel verliet hij haar en keek niet meer om toen hij achter de kasteelwallen verdween.

Eenmaal opgestegen, zag hij in de verte reusachtige wolkenkoppen naderen, er was zwaar weer op til.

De lucht werd nachtzwart en voor hij goed wist wat er gebeurde, spleten de wolken uiteen, sloeg er een witte vlam uit en deed een knetterende slag de wereld uit haar verdoving opschrikken. Tegelijkertijd begon de regen neer te stromen.

Wind, die helemaal overrompeld was en even geaarzeld had, stak nu met volle kracht op. Hij striemde naar rechts en links en probeerde het vreselijke noodweer tegen te houden en weg te blazen.

"Trek je terug!" bulderde hij. "Ik denk er niet aan," gromde Donder. "Jij hebt mij te gehoorzamen, ik ben Wind!" was het antwoord.

"Dat had je eerder moeten bedenken," en Donder rolde uitdagend met dreunende slagen langs hem heen.

"Nou, nou, die twee hebben het aardig met elkaar aan de stok," mompelde een weerhaan. Hij had het trouwens wel verwacht, zoiets kon niet uitblijven. Die Wind had zich als een dwaas gedragen!

Eerst trouwde hij als Windstil met een mens en daarna vertikte hij het zich nog als Wind te gedragen.  

Het meisje, dat in de torenkamer zat, staarde angstig naar buiten. Zij hield haar handen tegen haar oren. Hoe meer het noodweer naderde, hoe dichter zij zich tegen de muur drukte. Bleek en roerloos keek zij naar het gevecht tussen Wind en Donder. Slag op slag weerklonk. De bliksem was niet meer te stoppen en zijn blauw flitsende stralen schoten naar alle kanten tegelijk. In machteloze woede stormde Wind tegen Donder op. "Ik waarschuw je voor de laatste maal!" schreeuwde hij. "Waarom zou ik naar jou luisteren," spotte Donder. "Jij, die de hele zomer je plicht hebt verzaakt. Om niets en niemand heb je je bekommerd!" Hier kon Wind niets tegen in brengen. Hij streed verbitterd en hard, maar moest steeds verder terugwijken. "Dit keer win je het niet van mij!" donderde Donder. "Je straf zul je krijgen!"

" Daar zul je spijt van krijgen!" loeide de wind.

"Niet jou zal ik iets doen," bulderde Donder,  "Jij bent misschien onkwetsbaar. Maar zij, die in de torenkamer van je kasteel op je wacht, is maar een mens en haar zal ik treffen!"

Met een vaart bestormde Donder de kasteelmuren, vloog door het park en viel het kasteel van Windstil aan. Het vonkende zwaard slingerde door de lucht, terwijl het de trillende muren in bezit nam.

Toen richtte Donder zich in zijn volle lengte op, om de laatste stoot toe te brengen. Wind wierp zich tussen Donder en de toren, maar de bliksem schoot regelrecht op zijn doel af en was sneller.

Met een oorverdovend gekraak, waarin de kreet van Wind verloren ging, stortte de burcht ineen. De vier kraaien vlogen luid krassend net op tijd uit een van de torenvensters, toen de zware stenen elkaar verbrijzelden.

Na die slag was Donder uitgewoed. Hij wierp zijn bliksemspeer van zich af en vertrok, grommend van voldoening.

De regen hield op, de wolken dreven weg en de zon stond er weer, stralend en mild, alsof zij nooit weg was geweest.

Doodmoe streek Wind neer op het natte gras en verbijsterd keek Windstil naar de plek, waar enkele ogenblikken geleden nog de burcht had gestaan.

Er was niets meer van over dan een heuvel van stenen en kalk, waartussen geknakte en dode rozen verspreid lagen.

De zomer ging voorbij, de herfst kwam en de winter. Wind maakte weer zijn wereldreizen; zwierf van de Zuid- naar de Noordpool, door China en Japan, over zeeën, woestijnen en gebergten. Als hij niet werkte, was hij op de heuvel van grauwe steenresten te vinden: op de ruïne van zijn mooie, oude burcht, waarin hij zo gelukkig was geweest.

Eenzamer dan ooit zat hij daar dan voor zich uit te staren en verdiepte zich in herinneringen, die zijn enige troost waren.

En weer kwam de lente. De aarde ontwaakte en begon opnieuw haar oude spel. Tussen de brokstukken van de ruïne zocht een teer takje haar weg naar het licht.

Zij werd steeds groter en sterker, en toen de zon krachtig werd, kwamen er kleine, groene blaadjes en knoppen aan.

In de ogenblikken dat Windstil op de heuvel zat, was hij zo in zijn eigen gedachten verdiept, dat hij het niet eens merkte. Maar na een warme dag, toen Wind tegen het vallen van de avond op de aarde terugkeerde, had het wonder zich voltrokken. Uit het puin van de burcht verhief zich een bloeiende rozenstruik: niet wit, zoals de klimrozen eens waren geweest, maar diep donkerrood.

Windstil zette zich er bij neer, en sprakeloos van ontroering nam hij de bloemen een voor een in zijn hand en streelde hen. Voor het eerst sinds de ramp van de burcht verdween de bedroefde blik uit zijn ogen en glimlachte hij.

"Het was onze schuld dat de droom verbroken werd," hoorde hij ineens een zachte, bekende stem.

"Maar ik ben in je blijven geloven en je hebt mij onsterfelijk gemaakt, zoals je mij eens beloofd hebt.

Ik zal voortleven in deze rozenstruik, en iedere zomer zal ik opnieuw bloeien." Sindsdien was Windstil weer zo gelukkig als vroeger. En iedere zomer en vooral in de maand juli bloeiden de rozen boven de steenresten van de verwoeste burcht, als een stille overwinning van de liefde tussen Windstil en het meisje.