Schemer en Dageraad

 

Lang, lang geleden in de tijd dat de Maan, de Zon en de Aarde nog maar net bestonden, leefde er ergens in het Noorden  een oude Luchtmagiër. Hij woonde in een klein huisje samen met twee magische elfen, een jongen en een meisje. De drie magische wezens hadden het eeuwige leven. Zo bleef de magiër altijd oud en de elfen altijd jong.

In hun huisje was het altijd donker, want lampen waren er nog niet in die tijd. En ook door het kleine raampje viel geen licht, want de Zon was er nog niet. Nee zelfs ver weg in het oosten waren nog geen gouden zonnestralen te bekennen. 

Tot de dag kwam dat de Zon zijn allereerste reis langs de hemel had gemaakt. Op die dag zei de oude magiër tegen Schemer: “Mijn lief meisje ik schenk jou de ondergaande Zon. Elke avond moet je er voor zorgen dat zijn licht dooft, zodat alles wat leeft tot rust kan komen.”

De volgende ochtend, vlak voordat het tijd was voor de Zon om aan zijn volgende reis langs de uitgestrekte blauwe hemel te beginnen, zei de oude man tegen Dageraad: “Het is jouw taak, mijn jongen, om de Zon iedere ochtend opnieuw weer aan te steken, zodat hij zijn dagelijkse reis kan maken en alles wat leeft op aarde weer tot leven komt”

Vanaf die eerste dag na de komst van de Zon deden de beide elfen iedere dag wat hun was gevraagd. Ze hadden allebei hun eigen taak gekregen en zagen elkaar in de verte de Zon doven en aansteken. Zo kwam de Zon iedere dag op aan de hemel en ging als het zijn tijd was weer keurig onder. 

Schemer en Dageraad misten geen dag, zelfs niet toen de lange duisternis van de winter over de wereld viel. In die wintertijd beëindigde de Zon zijn reis dagelijks eerder en kreeg hij, net als alles wat leeft op aarde, tijd om tot rust te komen en te slapen, want het werd ook later licht.  Maar in de Zomer daarentegen, had de Zon juist helemaal geen tijd om te slapen. Want dan gaf Schemer de ondergaande Zon zo laat in de nacht door aan Dageraad, dat de Zon in zijn handen al weer aan het opkomen was. Dit was het enige moment in het jaar waarop de twee elfen het dichtst bij elkaar konden komen. En net als de aarde zelf waren hun harten en gedachten met Midzomer vol warmte, goud licht en vrolijkheid. Zo draaide het jaarwiel jaar na jaar tot het op een nacht weer Midzomer was. Dageraad en Schemering keken elkaar diep in de donkere ogen. En op het moment dat Schemer, de Zon overgaf aan Dageraad raakten hun handen elkaar zachtjes aan en toen kusten ze elkaar.

De oude magiër had het glimlachend aangezien en riep de twee elfen de volgende dag bij hem. Hij keek vriendelijk naar zijn twee trouwe helpers. “Lieverds, ik ben zo blij en dankbaar met jullie en voor jullie werk en het is mijn grootste wens dat jullie gelukkig zijn. Jullie moeten trouwen en je werk als man en vrouw verder blijven doen.”

Maar in koor riepen de twee: “O, alstublieft niet oude vriend, gun ons het plezier van verliefd zijn en laat ons voor altijd jong en zorgeloos zijn, zodat onze liefde altijd fris en jong blijft.

De oude magiër glimlachte opnieuw naar hen en zei: “Als dit jullie hartewens is, wie ben ik dan om iets anders te wensen?”

En sindsdien ontmoeten de verliefde elfen elkaar in die Midzomertijd wanneer er vier weken lang hele korte nachten zijn. Nacht na nacht zien Schemer en Dageraad elkaar, terwijl zij de Zon in zijn handen legt, raken ze elkaar aan en ontmoeten hun lippen elkaar in zoete kussen.

De wangen van Schemer kleuren dan rood van opwinding en zorgen voor een rode gloed overal aan de horizon, tot het moment daar is dat Dageraad de Zon in zijn handen overneemt en hem opnieuw verlicht, dan verschijnt het geelgouden ochtendlicht in het oosten aan de hemel. De nieuwe dag is daar. De wereld wordt door hun liefde en het licht van de Zon in deze zomerweken tot op de dag van vandaag gevuld door prachtige bloemen met de heerlijkste kleuren en geuren, vruchten die groeien, het graan wordt goud, honingbijen doen hun werk en alle nieuw geborenen groeien als kool. In de zomerweken zijn Schemer en Dageraad zo blij en verliefd, ondanks dat ze weten dat ze straks weer lange tijd niet dicht bij elkaar kunnen zijn. Maar ze weten ook dat het jaarwiel steeds weer door draait en dat het altijd opnieuw weer Midzomer wordt en zij zo voor eeuwig hun liefde kunnen vieren.