Hoe het zeewater zout werd

 (vrije interpretatie van de 'Grottasöngr' een Oudnoords gedicht, soms gerekend tot de gedichten van de Poëtische Edda en van Snorri Sturluson's Proza Edda)  

 

Lang geleden, in de tijd dat de kinderen van de goden nog tussen de mensen leefden en de vikingen met hun snelle schepen over de wereldzeeën zeilden was Frodi koning van Gotland, het land van de elfen en Gotlanders. De elfen hadden hem een bijzonder en vooral zwaar cadeau gegeven: twee magische molenstenen: 'de Grotti'. Magisch? Ja echt wel, want de Grotti vervulden alle wensen van degene die maalde. Goud, zilver, edelstenen, zelfs liefde, vreugde, vrede en nog veel meer kon eruit de Grotti gemalen worden. Daarom waren deze stenen meer waard waren dan alles wat koning Frodi bezat. Er was alleen een probleem: de stenen waren zo zwaar, dat Frodi er geen beweging in kreeg. Hij liet de sterkste mannen van het land naar zijn hal komen, maar niemand kreeg de Grotti in beweging. Maar tot zijn grote geluk vond hij tijdens een reis door Zweden zijn oplossing. Dáár zag hij twee enorme reuzinnen met geweldig sterke spierballen. Die twee zouden zijn stenen vast en zeker in beweging kijgen. Hij kocht de twee reuzinnen, Menja en Fenja, en nam ze als slavinnen mee terug naar Gotland. Thuis bracht hij de twee direct naar zijn molenstenen  'Maal, maal, Menja en Fenja, laat me eens zien of jullie sterk genoeg zijn.' sprak Frodi. De enorme vrouwen tilden de zware stenen op alsof het kiezelsteentjes waren.'Wat zullen we malen?' vroegen ze in koor.  'Goud, goud, vrede en rijkdom voor Frodi' riep de koning vlug.

Menja en Fenja konden niets anders dan onmiddelijk gaan malen terwijl ze zongen:

'We malen snel voor Frodi

We malen zijn, geluk

zijn vrede en zijn goud

rollen uit de stenen

de Grotti vol magie!'

En zo maalden de twee slavinnen vrolijk zingend door. Frodi's schatkist was na een tijdje tot over de rand gevuld met al het goud dat Menja en Fenja gemalen hadden. Goud en geluk heel Gotland was gevuld met rijkdom, de oogsten waren overvloedig, niemand was arm of had honger dankzij de Grotti. Er heerste vrede in Gotland en ver daarbuiten, dankzij de Grotti. 

‘Maal maar door, ga door, Menja en Fenja! voor mijn geluk en dat van Gotland,’ riep koning Frodi dagelijks naar de reuzinnen. Zo veranderde hij langzaam van ‘koning vrede’ in ‘koning hebzucht’.

En de twee slavinnen maalden maar door, hoe moe ze ook waren.  'Wanneer mogen we eens rusten, koning Frodi? Al zijn we sterk, het is zwaar werk, dag en nacht zwoegen we door' zuchtten de reuzinnen. 'Niet langer dan een koekoek stil is in de lente.' antwoordde Frodi. 'Maar een koekoek is dan nooit stil, mogen we echt niet langer rusten?' Frodi schudde zijn hoofd: 'Nee, niet langer!'

'Dat is maar weinig!' zuchtten Menja en Fenja en ze maalden door. Hun armen werden doodmoe en hun ogen zwaar. Wat wilden ze graag slapen, maar ze konden niets anders dan hun meester,koning Frodi,     gehoorzamen. Zo zwoegden ze door en maalden nog meer goud, vrede en rijkdom voor Frodi.

Hoe hard ze iedere dag ook smeekten tussen het malen en zingen door, de twee reuzinnen kregen geen moment van Frodi om te rusten, te eten of te slapen. En zo groeide er woede in hun harten, steeds dieper en dieper. Ze dachten terug aan de tijd vóór  ze door een slavenhandelaar waren gevangen en door Frodi waren gekocht. Hoe ze de dochters van hun vader waren en vrij en blij hun leven leefden. Op een nacht konden ze hun mond niet meer houden. Fenja riep uit: 'Je bent niet wijs, Frodi. Je hebt ons gekocht, omdat we als reuzen boven de andere slaven uitstaken, omdat we sterker waren en zware lasten zouden kunnen dragen. Maar weet je eigenlijk wel wie wij zijn?' En Menja jammerde: 'Zijn wij niet de dochters van de machtige de bergreuzen? Zijn onze voorouders niet groter dan de jouwe, Frodi? De Grotti komen uit onze bergen en malen alleen voor de dochters van de reuzen. Nooit, nooit zouden we hebben gemalen, zoals we hebben gedaan, als we dit van te voren geweten hadden.' En weer riep Fenja: 'Je bent niet wijs, Frodi. O Frodi, je bent niet wijs!' Maar Frodi hoorde ze niet. Hij sliep de zoete slaap die de Grotti voor hem hadden gemalen.

Fenja lachte bedroefd: 'Frodi kent onze macht niet, anders zou hij ons nooit naar zijn paleis hebben gebracht en ons zo behandelen. Hier denkt niemand aan ons. De ijskoude wind klopt op onze borsten en de scherpe vorst bijt in onze voeten. Ach, er is geen mens die medelijden met ons heeft. Niemand geeft om slaven. We malen voor altijd de Grotti voor een vijand, die ons geen rust geeft. Malen, malen; ik ben moe van het malen. Ik moet rust hebben. Als híj ons geen rust geeft, laten we die dan zelf nemen Menja. Waarom zouden we nog langer malen voor iemand die ons alleen maar slecht behandelt? Trouwens wij kunnen malen wat wíj́ willen. Laten we dat doen!’ En toen begon Menja ineens sneller te draaien dan ooit en met  wilde stem zong ze:

'Ik zie een schip vol 

dappere krijgers  

die hun zwaarden

dopen in het bloed van Gotland

Zullen ze vannacht landen? 

Zullen ze de Frodi’s hal platbranden? 

Zullen ze Gotland verslaan?'

Toen riep Fenja nog een keer met donderstem: 'Frodi, Frodi, wakker worden, wakker worden! Luister naar ons. Heb medelijden en laat ons rusten.' Maar het bleef doodstil stil. 'Nee,' riep Menja uit, 'hij luistert niet. Hij geeft niet om ons uitgeputte slaven. Hij heeft zijn kans gehad, nu is het klaar!'

Intussen sliep Frodi door en wist niets van de ellende die er aan zou komen. De reuzenvrouwen maalden voort en de krijgers en snelle vikingschepen rolden steeds vlugger tussen de Grotti uit. Ze gaven Frodi nog één waarschuwing: 'Frodi, Frodi, we kunnen niet meer, laat ons rusten.' Maar weer kwam er geen reactie. 'Frodi, Frodi, het gevaar komt eraan. Schepen vol krijgers glijden over zee. De zeekoning Mysingr met zijn krijgers zullen komen om jou en Gotland te vernietigen.’ En de reuzinnen maalden nu oorlog in plaats van vrede. Net zo lang tot alle Gotlanders en Frodi verslagen waren. Op het moment dat Frodi dood neerviel, vielen ook de twee molenstenen op de grond. En Menja en Fenja hadden eindelijk rust. De zeekoning Mysingr en zijn mannen laadden hun schepen vol met alle schatten van Gotland. Zo werden ook Menja, Fenja en de Grotti meegenomen naar zijn schip. 

Helaas, was Mysingr niet veel wijzer dan koning Frodi. Goud was niet zijn eerste wens, daar had hij al genoeg van, maar hij wilde iets dat voor hem meer waard was dan goud. Hij wilde zout, want dat miste hij aan boord van zijn schepen. En dus riep hij naar de twee reuzinnen: 'Zout, maal voor me!' En zo moesten Menja en Fenja weer aan het werk en begonnen zout te malen voor de zeekoning. Om middernacht vroegen ze vermoeid of ze genoeg gemalen hadden. Maar ook Mysingr beval hen hebberig door te gaan. En zo maalden ze door en door, totdat het schip zo vol en zwaar van het zout was geworden, dat het uiteindelijk naar de bodem van de zee zonk. De zeekoning met al zijn mannen verdronken. Op de plek waar de Grotti op de zeebodem terecht kwamen, bleven de stenen draaien en zout malen. Van die dag tot nu zorgen ze op die plek voor een grote draaikolk, waaruit het zout zich door de zeeën verspreidt. Zo is het zeewater zout geworden, met dank aan Menja, Fenja én de Grotti stenen.