Freya's ketting
(Vrije interpretatie en vertaling van een verhaal over Freya, haar ketting en de seizoenen)
Lang, lang geleden waren er negen werelden en in één van die werelden, Asgard, leefde de godin Freya met haar man Odur. Freya was een stralende schoonheid om te zien en haar hart was goed en lief. Iedereen die haar zag kreeg vanzelf een glimlach op het gezicht. Niet voor niets noemde men haar 'de godin van de liefde en de seizoenen'. Op een ochtend vlak voor Midzomer riep Freya uit: 'Bloemen, ik moet echt bloemen hebben om vanavond op het feest te dragen.' Odur keek op en zei: 'Ik vind je mooi zoals je bent, je hebt geen bloemen nodig mijn lief.' Maar Freya schudde haar hoofd en dacht bij zichzelf: ‘Ik ga naar mijn tweelingbroer Frey, de god van de zomer, hij heeft vast de mooiste zomerbloemen om een krans van te maken.’ Zo verliet Freya Asgard en ging op weg naar Frey die in de elfenwereld Alfheim woonde. Terwijl Freyja flink door liep, dacht ze aan het midzomerfeest dat weer in Asgard gegeven zou worden. Alle goden en godinnen zouden bij elkaar komen en daarom wilde ze er op haar allermooist uitzien.
Na een paar uur was ze halverwege en het begon ineens te schemeren. Freya keek verbaasd om zich heen: 'Wat een vreemde plek is dit, al het zonlicht is verdwenen'. Wat verderop zag ze plots wat kleine lichtjes heen en weer gaan. Freya ging op de lichtjes af en kwam bij de ingang van een grote donkere grot. Daar zag ze dat het kleine lantaarns waren die een grot verlichtten, waar een groep dwergen druk aan het werk was.
Sommigen dwergen hakten goud en edelstenen uit de rotswanden. Anderen spoelden het vuil van de stenen en poetsten ze glanzend. In een hoek achter zaten vier oudere dwergen die de fonkelende stenen tot een prachtige magische halsketting regen, terwijl ze honderduit kletsten over de naam die ze voor de ketting bedacht hadden: 'Bringsingamen'
‘Wauw, wat is dat voor schitterende ketting?’ dacht Freya. ‘Als ik die had, zou ik er vanavond op het feest zeker het mooist van iedereen uit zien!’ En vol verlangen keek ze naar de ketting van edelstenen. ‘Ja, die moet ik hebben!’ zei ze tegen zichzelf en ze liep langzaam op de vier mannetjes af. ‘Goedendag, voor welke prijs willen jullie me die ketting verkopen?’ vroeg ze.
De dwergen keken op van hun werk en toen ze de stralende Freya zagen en hoorden, riepen ze in koor: ‘O, als je op je allerliefst naar ons kijkt en bij ons blijft slapen, dán mag je 'Bringsingamen' hebben!’
Voordat Freya kon antwoorden, galmde er plotseling een spottende lach door de donkere grot: ‘De prijs, wat is de prijs? Hoe dwaas ben je om deze heldere diamanten te wensen, ze zullen je heus niet gelukkig maken!’ Op dat moment greep Freya vliegensvlug de ketting en rende de grot uit. De luide gemene lach achtervolgde haar tot buiten de grot en Freya rende zo snel als ze kon om ver van de dwergengrot te komen. Bij een stilstaande plas water durfde ze te stoppen, daar deed ze de ketting om en boog zich voorover om naar haar spiegelbeeld in het heldere water te kijken. Wat waren de diamanten mooi en hoe ze schitterden in de zonneschijn! ‘Ik moet zo snel ik kan naar huis om ze aan Odur te laten zien,’ mijmerde ze. Terwijl ze zo naar zichzelf in het water stond te kijken, bekroop haar ineens een vreemde angst, alsof er iets ging gebeuren.
Ze schudde haar hoofd, draaide zich om en zonder nog aan de bloemenkrans waar ze haar reis voor begonnen was te denken, rende ze terug naar haar huis en haar Odur in Asgard. Maar toen ze thuis kwam, was Odur er niet. Ze doorzocht alle kamers en speurde de omgeving af, maar hij was en bleef onvindbaar. Nu had Freya haar mooie halsketting, maar zonder haar liefste Odur gaf ze niets om die ketting.
De avond viel en het was tijd om naar het Midzomerfeest te gaan, maar Freyja had geen zin in feest. Ze lag op bed en huilde bittere tranen. 'Zonder Odur wil ik niet, ik moet hem terug vinden, dan komt alles weer goed. Al moet ik naar het einde van alle werelden, ik moet hem vinden’ dacht Freya.' Ze droogde haar tranen, stond op en begon zich voor te bereiden om op zoektocht te gaan. Haar strijdwagen, getrokken door twee katten, zette ze klaar. Maar voor ze kon vertrekken ging ze eerst naar Odin, de alvader, om goedkeuring voor haar reis te vragen.
‘Alvader, ik smeek u om toestemming, om mijn Odur te mogen zoeken in alle uithoeken van de werelden!’
De wijze Odin antwoordde: ‘Ga, lieve Freya en moge je vinden wie je zoekt.’
Toen vertrok Freya. Eerst naar Midgard, de mensenwereld, maar niemand daar had Odur gezien of gehoord. Onder de aarde ging ze naar Niflheim en zelfs in het land van de reuzen zwierf ze rond, maar niemand haar liefste man gezien of gehoord.
Uiteindelijk keerde de godin verdrietig en alleen terug naar Asgard.
Op een nacht later die zomer sliepen alle goden, behalve Heimdall, de wachter. Plotseling hoorde hij zachte voetstappen rond Freya's huis. Hij luisterde en dacht: ‘Dat is zeker iemand die kwaad wil.’
Toen Heimdall bij het huis kwam, ontdekte hij sluwe Loki, die zacht rondsloop en naar de slapende Freya kroop. Ze lag met de schitterende Brinsingamen om haar hals te slapen. Loki wilde de ketting stelen, maar zag dat Freya precies op de sluiting van de ketting lag, zodat hij hem niet los kon krijgen zonder haar wakker te maken. Daarop veranderde Loki zichzelf in een mug, kroop over het kussen naar Freya en stak haar, waardoor ze zich omdraaide in haar slaap. Vlug maakte Loki de ketting los en rende weg zo snel als hij kon. Maar Heimdall wilde de dief niet laten ontsnappen. Zodra Loki merkte dat hij werd gevolgd, veranderde hij zichzelf weer in een andere gedaante: een kleine vurige vlam. Toen veranderde Heimdall zichzelf vlug in een regenbui om het vuur te doven. Maar Loki, snel en sluw, veranderde zichzelf net op tijd in een beer om de regen op te vangen. Daarop werd ook Heimdall een beer en ze begonnen een vreselijk gevecht. Eindelijk won Heimdall en dwong Loki om de ketting aan de Freya terug te geven. En zo gingen de dagen voorbij, Freya mét haar schitterende ketting maar verdrietig en alleen zonder haar Odur.
Alle inwoners van Asgard hadden medelijden met de arme, eenzame Freya. De zomer liep af en het jaarwiel draaide door. De bladeren vielen weer van de bomen, de heldere bloemen verwelkten en de zingende vogels vlogen weg. De winter viel in en het land kleurde wit.
Op een dag vertrok de schone godin Freya opnieuw met haar strijdwagen uit Asgard om Odur te zoeken. Ver weg in een wereld in het verre zonnige zuiden dwaalde ze rond en daar, waar de palmbomen en de sinaasappels groeien, vond ze uiteindelijk haar verloren lieve Odur terug. Hand in hand reisden de twee terug naar hun huis in het noordelijke Asgard. Ze waren zo gelukkig dat ze elkaar hervonden hadden, dat ze straalden als de zon zelf. Overal waar ze langs kwamen, verspreidden ze een golf van vreugde en geluk. IJs en sneeuw smolten, groen gras en zoete bloemen kwamen op daar waar ze hun voetstappen achterlieten. Vogels zongen hun vrolijkste liedjes liedjes, de lente en de warme zomer keerden zo terug naar de noordelijke landen en iedereen was blijer dan blij. De mooie godin Freya was gelukkig weer thuis in Asgard met haar liefste Odur en het midzomerfeest kon nu weer echt gevierd worden.
'Wit waren de heidevelden
Bevroren, vóór haar
Groen waren de heidevelden
en bloeiend, áchter haar.
Uit haar gouden lokken
schudden de lentebloemen
Uit haar mantel
blies de zuidenwind,
rond in de berken
Zomerbloemen ontwaakten
Daar was de mooie Freyja.'
N.B.
Volgens de Noordse mythologie werden de aarde en het heelal geschapen door de drie eerste goden, Odin, Vili en Vé, die hiervoor het lichaam van de eerste oerreus Ymir gebruikten. Nadat de goden de aarde en het heelal hadden geschapen, schiepen ze achtereenvolgens negen verschillende werelden. Ieder van deze negen werelden behoorde toe aan een bepaalde groep mensen, goden of mythische wezens. Het geheel van deze negen werelden werd 'bijeengehouden' door de levensboom Yggdrasil. Haar wortels waren gelegen in de onderste wereld, haar kruin reikte tot in de godenwereld en haar takken omvatten de overigen werelden. DIn de Edda worden negen werelden genoemd.