De elfenkoningin Maeve en de Banshee

(Iers verhaal)

Op een ochtend in juni, rond Midzomer, zat de elfenkoningin Maeve hoog in de grote heilige eik op haar harp te spelen. De zoete klanken van haar harp verspreidden zich langs de Ierse hemel en overal klonk haar zachte muziek.

Vaak werd haar geduld op de proef gesteld, het werk van een koningin ging niet altijd over rozen. Soms moesten er moeilijke beslissingen worden genomen. En de elfenkoningin verlangde er soms naar om vrij te zijn en ver weg van haar koninkrijk te kunnen vliegen.

Na het bespelen van haar harp, daar hoog in de boom op haar lievelingsplekje, voelde Maeve zich altijd weer opgeknapt en vol energie.

Zo ging ze ook deze ochtend helemaal op in haar harpspel en vloog net als haar muziek in gedachten door de Ierse luchten naar verre oorden. Ze merkte niet, dat onderaan de eik een vreemd wezen was aangekomen. Het wezen had een spierwit gezicht met een gemene hatelijke lach. En was verstopt onder een lange zwarte mantel. Het was een soort elf, maar geen fijne. Het was de Banshee, de zwarte elf van dood en verderf.

Voor koningin Maeve het merkte, vloog de Banshee op haar af, spreidde haar zwarte mantel uit over Maeve en verdween met haar in het niets….

De Banshee ontvoerde de elfenkoningin naar haar grot, die verstopt was tussen de kliffen aan de kust van de Ierse zee.

De Banshee gooide Maeve met een smak in een donkere hoek van haar pgrot. Toen betoverde zij haar, zodat zij als in een diepe droom kwam en gaf haar de opdracht om harp te spelen, daarna sloot de Banshee de hoek van de grot met een hek af.

En zonder dat ze het zelf wilde begon Maeve te tokkelen op haar harp, uur na uur na uur, terwijl de Banshee wild door de grot danste, sprong en gilde. De vingertoppen van de elfenkoningin gingen kapot en begonnen te bloeden.

Ze wilde stoppen, maar dat ging niet. Ze wenste dat ze wakker zou worden uit haar droom, maar dat ging niet. Van dit alles hadden de elfen in het grote bos natuurlijk nog geen idee, maar ze begonnen zich wel ongerust te maken. Ze hoorden nu al uren geen harpmuziek meer, maar koningin Maeve was nog steeds niet uit de Eik gekomen. Het was ten strengste verboden om haar storen als ze boven in de boom zat, maar hier klopte iets niet, fluisterden ze tegen elkaar. Uiteindelijk durfde een van de jonge elfen te gaan kijken en trof de lege boomtop aan. Snel vloog hij terug naar de anderen en vertelde dat de koningin met harp en al verdwenen was.

Nu raakte het hele elfenvolk in paniek, iedereen fladderde en sprak door elkaar. Tot een van de ouderen de leiding nam en een zoektocht naar Maeve organiseerde. In groepjes van drie vlogen de elfen door het rijk. Ze zochten overal, op alle plekken tussen zon en aarde.

Maar waar ze ook keken, er was geen spoor meer te vinden van hun lieve koningin. Alle elfen kwamen na hun zoektocht samen aan de voet van de eikenboom en wisten dat ze hulp nodig hadden, hulp van goede speurders. En dát konden alleen maar de beroemde kabouters Owen en Hugh zijn, in het hele bos en ver daarbuiten stonden zij bekend om hun scherpe geest en listig gedrag.

De twee kleine mannetjes namen de opdracht aan en begonnen hun speurtocht bij de eik, in de hoop een aanwijzing te vinden. Owen krabbelde in zijn baard en terwijl hij speurend om zich heen keek, snuffelde er een egeltje aan zijn schoen. Het zei, 'de havik boven in de top, die weet iets.'

Owen riep direct naar boven: ‘ Havik, kun je alsjeblieft hierheen komen, de egel zegt dat je de koningin zag verdwijnen, klopt dat?’ ‘Ja’, antwoordde de havik, ‘de Banshee heeft haar meegenomen, ik zag met mijn eigen ogen hoe ze de koningin naar haar grot bracht. Ik weet zeker dat je koningin Maeve daar zult vinden. Dus klim op mijn vleugels en ik neem jullie nu meteen mee.’

Hugh en Owen bedankten de egel en sprongen tussen de vleugels op de rug van de havik. Hoog door de blauwe lucht vlogen ze over de bossen en heuvels tot aan de kliffen aan de Ierse zee. Ineens kwam er een grote zwarte kraai op ze af vliegen. “Let op havik, er vliegt een zwarte kraai op ons af, met een hele vreemde blik in haar ogen. Ik denk dat het de Banshee is’ riep Owen. En ja, zijn gevoel was goed, dit was de Banshee veranderd in een kraai. Ze viel de havik plotseling aan en probeerde met haar vleugel Hugh en Owen van de havik af te slaan. Ze pikte de havik met haar grote snavel en gilde: ‘Ga weg, zoek de koningin niet, ze is van mij!’ En terwijl de havik intussen op een uitstekende rotspunt landde, vloog ze krijsend weg.

Owen en Hugh rolden op de harde rotsgrond na een wilde landing. ‘Nou, nou die is gek, als ze denkt dat we naar haar zullen luisteren’ en ze zwaaiden naar de havik die al weer hoog in de lucht boven de rots cirkelde.

“Hebben we een plan Owen’ vroeg Hugh. ‘Natuurlijk domkop’ antwoordde Owen, maar eerst moeten we uitvogelen waar ze precies zitten. Om zich heen speurend en luisterend zaten ze stil naast elkaar en wachtten op een of ander geluid of beweging, waardoor ze konden ontdekken waar de Banshee en de koningin zouden zijn.

Intussen tokkelde de koningin diep, diep in de grot nog steeds op haar harp, hopend dat iemand haar zou komen redden.

En daar in die stilte op de rots, hoorden de twee kabouters in de verte ineens een heel zacht geluid.

‘Hoor je dat?’ zei Hugh zacht, ‘Dat moét de koningin zijn! Gelukkig, ze leeft tenminste nog, al hebben we haar nog niet gezien.’

‘Ja dus kom op met je plan Owen’ zei Hugh. ‘Hoe denk je dat we door deze grote rotsen komen, wij alleen twee kleine mannetjes?’

‘We zoeken een spleet in de klif, die hoeft maar klein te zijn, dat is juist ons geluk, we kruipen er doorheen en redden haar’ zei Owen. ‘Kom maar op dan, het klinkt makkelijk, we gaan’ antwoordde Hugh. Ze vonden vlak aan de rand van de klif, een smalle spleet in de rots. Ze lieten zich er voorzichtig in zakken, terwijl ze nat werden van de opspattende golven van de zee. Met veel duwen en schuiven lukte het de beide kabouters om in de grot te komen. In de aardedonkere grot schuifelden ze, elkaar goed vasthoudend, richting het geluid van de harp. En daar vonden ze de hoek waar de koningin opgesloten zat. Toen Maeve de kleine mannetjes zag riep ze: ‘Wie zijn jullie?’

'Aangenaam kennis met u te maken, majesteit, ik ben Owen en dit is Hugh. We zijn door uw onderdanen gevraagd om u te redden en veilig terug te brengen naar uw rijk.’ antwoordde Owen. ‘Laten we dus maar snel gaan vóór de Banshee terugkomt.’ Owen was nog niet uitgesproken of de Banshee verscheen in de grot. Woedend liep ze op de twee dappere kabouters af en gilde: ‘er wordt hier vandaag niemand gered, de koningin is betoverd en zal mij gehoorzamen en jullie twee onderkruipsels zullen duur betalen voor jullie slinkse daden, ik vermoord jullie!’ en stampend van woede liep ze op de twee kleine mannetjes af. En op dat moment, een beter moment had het niet kunnen zijn, herinnerde Owen zich een oude kabouterspreuk. Hij hief zijn armen op en sprak:

‘Dul amach, dul amach Banshee, dul amach

tirna anois, dul amach, dul amach’

Er ging een moment voorbij en toen zagen ze alledrie hoe de Banshee oploste in het niets. Zo verdween het gemene wezen voor eens en altijd.

De betovering was verbroken, de koningin sprong op en vloog vrij en blij door de grot, haar vingertoppen heelden en ze omhelsde en dankte de twee dappere kabouters. Snel verlieten ze de donkere vochtige grot en kwamen buiten in een nog lichte nacht. Ze keerden zo snel ze konden terug naar het bos.

Daar werd die midzomernacht een groot feest georganiseerd voor koningin Maeve en de twee kabouterhelden. Die twee werden als dank door de koningin tot ridder geslagen en vanaf toen was alles weer normaal in het grote bos. Koningin Maeve was nu meer dan tevreden met haar taken als koningin, al ging ze nog steeds graag af en toe in de top van de grote eik harp spelen, maar nooit zonder dat haar twee kleine ridders als bewakers onderaan de boom stonden.

Tot op de dag van vandaag wordt er door alle elfen op aarde nog steeds verteld over die twee dappere kabouters die de Banshee versloegen op de dag van het Midzomerfeest.