De Wilde Jacht: het verhaal van Jorg 

(derde verhaal over een houthakkersfamilie)

 

Jorg, de houthakker, schraapte zijn keel en toen iedereen naar hem luisterde, begon hij te vertellen:

"Er was eens een meisje, dat meisje rond middernacht op een koude winterdag met een groepje jongens door het bos liep . Ze waren stiekem naar de herberg in het dorp geweest om te drinken en te dansen. Lachend en zingend liepen ze met elkaar over het bospad naar hun dorpje verderop. Opeens hoorden ze het wilde geblaf en de jachtkreet van de Wilde Jacht. De schrik sloeg het meisje om het hart. Ze wist heel goed dat ze iets hadden gedaan wat niet goed was en niet mocht. Maar brutaal en overmoedig als ze was begon ze naar boven terug te roepen: “Huhu, klif, klaf, klif, klaf”

Zo deed ze de galopperende paarden na.

“Midden op de weg, midden op de weg!” 

Daar verscheen vlak boven het pad, alsof hij zo uit de lucht was gevallen, de leider van de groep op zijn grote witte paard Sleipner. Met dreigende stem vroeg hij: “Zijn jullie hier midden in de nacht op dit pad, omdat het moest of lopen jullie hier vrijwillig?” Het meisje keek hem brutaal en recht aan, ging vol zelfvertrouwen een stap naar hem toe en zei:

“We zijn de weg kwijt en hebben honger, omdat ik weet dat u de beschermheer bent van alles wat leeft, heb ik u opgeroepen. Geef ons brood, zout en reuzel. Dan zijn wij u eeuwig dankbaar en wensen u al het goeds.”

Even leek het of Wodan de kleine leugenaarster uit elkaar wilde scheuren.

En terwijl het jonge wicht, ondanks haar innerlijke angst, moedig in het woeste gezicht van Wodan bleef kijken, keek Wodan naar de kuiltjes in haar wangen en de rode frisse lippen en hij begon ineens te lachen en riep met luide stem:

“Voor deze éne keer, wordt het je gegeven en vergeven!”

Wodan gaf Sleipner de sporen en verdween met zijn gevolg denderend de hemel in, de verbaasde jongelui achter zich latend.

Toen zagen ze plotseling midden op het pad een vrolijk vuur met daarboven een grote ketel broodsoep hangen!"

De koude, nog angstige jongeren vulden hun buik met dat wat hen dankzij het mooie dappere meisje gegeven was en liepen daarna zwijgend het pad af naar hun dorp.....

De stem galmde de rest van hun leven in hun hoofden na: “Voor deze éne keer, wordt het je gegeven en vergeven!”