De Wilde Jacht: Het verhaal van Ale
(tweede verhaal van een houthakkersfamilie)
Met zachte stem begon Ale te vertellen “Er was eens een kleine boer op de Joelkermis geweest in het dorp verderop. Het bier had hem iets te goed gesmaakt. Zo liep hij in de donkere nacht zigzaggend over het bospad. Terwijl hij daar vrolijk en wankelend liep, hoorde hij ineens een enorm gebrul boven zijn hoofd en een dreigende harde stem: “Midden op de weg, midden op de weg!” Maar het dronken boertje bleef zigzaggend doorlopen. Toen herhaalde de dreigende stem zich herhaalde: “Midden op de weg, midden op de weg!”
Riep het dronken boertje overmoedig en boos: “Ga maar opzij, schreeuw lijk!”
Het boertje dacht dat er iemand langs hem wilde die de weg niet breed genoeg vond.
Plotseling, alsof hij zo maar uit de wolken was gevallen, stond er een enorm wit paard met een wild uitziende ruiter voor zijn neus en blokkeerde het pad.
“Ben jij zo dapper?” lachte Wodan spottend naar het boertje, dat vol afschuw naar hem keek. “Nou, laat je moed en kracht dan maar eens aan mij zien!” Wodan wierp de dronken boer een zware ketting toe en riep: "Laten we onze krachten meten. Houd deze kant van de ketting vast, als je leven je dierbaar is.” Wodan pakte de andere kant van de ketting en slingerde zichzelf hoog de wolken in. De boer was wel dronken maar niet gek, razendsnel zwaaide hij de ketting om een dikke eikenboom heen.
Dat maakte al het trekken van bovenaf zinloos. Nog tweemaal ging Wodan het gevecht met de boer aan. Natuurlijk lukte het hem niet de eikenboom te ontwortelen. Steeds haalde het slimme dronken boertje de ketting van de eikenboom af en stond hij met de ketting in zijn hand klaar te wachten, voordat Wodan op zijn terug galoppeerde naar de aarde.
“Je bent een waardig kampioen”: riep Wodan van boven.
“Dit is nog nooit iemand gelukt, jij bent de eerste, die mij heeft weerstaan. Ik zal je daarvoor belonen” met een brul tot afscheid, ging hij er vandoor, gevolgd door zijn leger van jagers.
De boer begon zo goed als hij kon te rennen in de hoop dat de wilde jagers hem niet zouden inhalen, maar helaas na korte tijd hoorde hij het enorme gebrul weer en voor zijn voeten stortte een half dood hert uit de lucht neer gevolgd door Wodan zelf. Die sprong van zijn paard af en pakte een groot mes, daarmee sneed hij een achterpoot van het hert af .
“Hier neem!” riep hij, terwijl hij de poot naar het boertje wierp.
Een geschenk van Wodan weigeren was gevaarlijk, dat wist de boer. Verontschuldigend zei hij dat hij helaas geen mand of zak bij zich had om de poot in te doen. “Trek je laars uit”: snauwde Wodan tegen de boer en vulde de laars met het bloed van het hert en wierp deze met de poot over de schouder van de boer. De angst gaf de boer ongekende krachten, hij bedankte en na een groet liep hij verder. Iedere stap die hij zette werd zwaarder en moeilijker. Half dood van uitputting en badend van het zweet, kwam hij uiteindelijk toen de zon weer bijna opkwam, aan bij zijn huisje.
Toen hij de last van zijn schouder nam bleek de laars gevuld te zijn met goud en was de hertenpoot veranderd in een leren tas vol zilverstukken.
De houthakkers rond het vuur floten vol ongeloof, wat een verhaal. Jorg gooide nog wat houtblokken op het vuur en zei: “Ik heb ook nog een mooi verhaal over een ondeugend meisje................................