De Wilde Jacht: De houthakkershut 

(Eerste van 4 korte verhalen over een houthakkers familie)

 

Het was een koude winteravond lang, lang geleden, wel 1000 jaar.

De zon was ondergegaan. Boven de boomtoppen cirkelden een groep zwarte raven. Na een dag van veel kabaal maken zwegen zij.  Er was een grote stilte over het woud gevallen. Alles rustte, de bijlen van de houthakkers zwegen en het zelfs het kloppen van de specht was opgehouden.

Midden in dat dichte donkere bos was een open ruimte, daar stond een kleine houten hut. De deur van de hut stond open en het zachte licht van het houtvuur in het midden van de hut scheen flakkerend naar buiten. Uit de schoorsteen kringelde de rook van het warme vuur.

Boven dat vuur hing een grote ketel en de geur van een stevige soep werd buiten al geroken.

Van alle kanten kwamen houthakkers richting de hut lopen voor het avondeten. Ze liepen gehaast en keken een beetje schichtig om zich heen. Het was de tijd van het jaar, waarop geen mens zich ’s avonds buiten nog prettig voelde. Het was Joeltijd. De tijd rond midwinter waarop er vreemde dingen gebeurden, mensen soms dingen hoorden en voelden die ze niet konden verklaren. De tijd waarin Wodan op zijn Wilde Jacht ging.

Wodan de god van kennis, wijsheid, strijd en oorlog.

Hij die zijn ene oog offerde in ruil voor kennis en wijsheid.

Hij die alles wist over de mensen, ingefluisterd door zijn twee zwarte raven: Hugin en Munin.  

Zij vlogen de wereld over, luisterden op de daken aan schoorstenen en fluisterden alles wat ze gehoord hadden in het oor van Wodan.

Zo wist Wodan wie hij moest belonen en wie hij moest straffen.

Omdat Wodan alle heldhaftige gestorven strijders verzamelde in het Walhalla, had hij een flink leger van gestorven krijgers opgebouwd. Met een deel van deze gestorven zielen keerde hij in de Joelmaand terug naar de aarde om op jacht te gaan.

Op zijn grote witte achtbenige paard Sleipnir raasde hij, gevolgd door een groep wilde jagers op zwarte paarden, grote vurige jachthonden en zijn 2 raven, over de wereld om mensen te straffen of te belonen.

Iemand die echt slechte dingen had gedaan of gezegd, werd door hem en zijn jagers gepakt en meegenomen. Dit verhaal al duizenden jaren verteld zorgde er voor dat de meeste mensen in de Joeltijd doodsbang voor de Wilde Jacht.

 

Zo ook een groep houthakkers in het bos. Het was een familie van sterke flinke mannen.

Één voor één kwamen ze, na een lange dag hard werken in het ijzige donkere bos, de warme hut binnen, daar gingen ze vrolijk en grappen makend rond het vuur zitten, waar een lekker geurende pan stevige linzensoep boven hing  te pruttelen.

Wat hadden de hongerige mannen zin in een kom van die dampende soep.

Gelukkig kwam daar de oude grootvader, het familiehoofd, als laatste de hut binnen en hij werd vrolijk lachend ontvangen.

“Hé grootvader ben je daar eindelijk, heb je voor ons allemaal een beschermend rood touwtje geknoopt?”: riep Jorg, terwijl hij zijn brede rode gezicht lachend naar de oude man draaide.

Neef Hille riep: “Grootvader, tot waar je de cirkel hebt getrokken, zodat we er niet uit lopen als we naar buiten gaan?”

En toen barstte de groep jonge houthakkers  in lachen uit.

 

De oude grootvader antwoordde niet direct, hij was er wel aan gewend dat hij werd uitgelachen en dat ze hem niet serieus namen.

“Ook al ben ik niet zo oud als dit bos, ik ben toch oud genoeg om zeker te weten wat er deze tijd van het jaar speelt.”

Sprak hij met lage zachte stem. “Het maakt niet uit of we weten waar of wanneer precies de Wilde Jacht van Wodan langs komt. Maar dát hij komt is zeker!

Geen jaar gaat zonder de Wilde Jacht voorbij. Het zou beter zijn als jullie mij niet steeds belachelijk maken. Wees dankbaar dat ik jullie bescherm en iedere avond een cirkel rond onze hut trek.”

Ja maar zei Jorg: “We zijn hier nu bijna 3 weken en elke nacht hebben we in deze hut geslapen en we hebben helemaal niets gehoord of gezien. Ik begin zo langzamerhand te denken dat je bang bent voor niets. Hoewel ik heus wel weet dat er dingen gebeuren die we niet altijd kunnen verklaren. Maar aan het bestaan van het Wilde Leger van Wodan twijfel ik echt.”

De oude man schudde zijn grijze hoofd. “ Wanneer de kraaien en raven wild schreeuwend rondvliegen, hoor ik soms dingen die anderen niet horen. Net zo duidelijk als jij tegen mij spreekt. Ik versta de taal van de vogels. En ik weet het zeker dat de Jacht er snel aan komt en weet dat mijn cirkel, die jullie bespotten, ons dan zal beschermen.”

Alle jonge mannen luisterden inmiddels vol aandacht. Kleinzoon Einar vroeg: “Zeg eens eerlijk grootvader, heb je die Wilde Jagers ooit in je leven zelf echt gezien?”

“Gezien én gehoord” zei de oude man eenvoudig, terwijl hij naast de vraagsteller op de vloer van de hut ging zitten. Hij was moe en zijn kom dampende soep riep om gegeten te worden. Tussen een paar slurpende happen door begon hij langzaam te vertellen: “Eens om middernacht moest ik vanuit mijn huisje verderop in het bos naar het dorp. Ik was gewaarschuwd dat er een heel ziek kind was met hoge koorts. Ik had een drank gemaakt van kruiden,  toen ik klaar was ging ik op pad met mijn buidel vol medicijnen. Terwijl ik flink doorstapte over het donkere bospad, hoorde ik ineens een enorm geraas,  gekrijs en blaffende honden boven me. Het geluid kwam steeds dichterbij. Ik wist precies wat er speelde en had geen idee of ik links of rechts moest gaan om het woedende leger van de Wilde Jacht te ontwijken.

En toen zag ik hem met fladderende mantel, zijn wilde ogen, lange baard en zijn haren bedekt door een breedgerande hoed. Hij reed op zijn grote witte paard Sleipnir, ja ik zag Wodan zelf!

Hij werd gevolgd door een horde jagers op briesende zwarte paarden en wilde zwarte honden.

Plotseling hoorde ik een donderende stem: “Midden op de weg!”

Ik wierp me op het bospad en hield mijn gezicht verborgen voor het vlammende vuur dat overal was. Toen raasde de hele groep over me heen, de paarden hinnikten, de zwepen sloegen en de jagers schreeuwden als krijsende uilen.”

Toen hield grootvader plotseling stil, de herinneringen aan die avond werden hem te veel, hij staarde met grote angstige ogen in het vuur. 

Inmiddels was het buiten pikdonker en een harde wind raasde door de bomen. De nieuwsgierige Einar probeerde meer uit zijn grootvader te krijgen. Maar die knikte nee en hij lepelde het laatste beetje soep uit zijn kom....

“Ik heb Wodan en zijn Wilde Jacht met eigen ogen gezien en wanneer hij komt raast het in de lucht en blaast hij zijn hoorn, dat is alles!”

Toen brak het los, alle houthakkers wilden de verhalen die ze kenden over de Wilde Jacht kwijt aan elkaar.

En rond het vuur begonnen ze te vertellen, terwijl de oude man ver met zijn gedachten, rustig begon te werken aan de mand die hij aan het vlechten was.....