Tomte en zijn nieuwe kleren

 

Lang geleden leefden er in Zweden een boer, die Dag heette met zijn vrouw Lina. Hun boerderij was een van de mooiste van het land. De melk van hun koeien was romiger dan van andere koeien; hun melk smaakte verser dan alle andere melk. Wat voor weer het ook was, welk seizoen, of het nu de lichte tijd of de donkere tijd van het jaar was de schuur was tot de nok gevuld met vers hooi. Hun koeien, geiten en kippen waren dik en gelukkig. Dag en Carolina waren dankbaar voor hun geluk en deelden alles wat ze hadden vriendelijk met iedereen. Natuurlijk werd er door de mensen gekletst over hun geluksboerderij. En omdat de boerderij ook altijd bij de voorouders van Dag al zoveel geluk en rijkdom had gebracht, konden de mensen maar een reden hiervoor bedenken.  Er moet een Tomte op die boerderij werken. Een tomte die al op de boerderij werkte sinds de tijd van Dags betovergrootvader en diens vader.

Niemand had Tomte natuurlijk ooit gezien, want Tomtes laten zich nu eenmaal nooit zien. Ook Dag en Lina hadden hem nooit gezien, maar toch zorgden ze goed voor hun Tomte. Ze legden cadeautjes voor hem neer: munten, taart en altijd een bordje pap, met Joel zelfs de grootste kom speciale honingpap, zodat Tomte kon zien dat ze van hem hielden. "Beledig nooit een tomte,'"had Dags opa altijd gezegd. "Als je dat doet, zal hij het huis verlaten of hij zal kattenkwaad uithalen. Hij zal de staarten van de koeien aan elkaar binden; hij zal de melkemmers omtrappen; hij zal alle kippeneieren breken."

Dus Dag en Lina deden alles om de Tomte tot vriend te houden en iedere ochtend vonden ze het leeggegeten papbordje op afgewassen en al op de  keukentafel terug. 

Naarmate de tijd verstreek, werd Dag steeds nieuwsgieriger naar hun Tomte. Hij was dankbaar voor hun geluk en rijkdom, maar hij bleef maar aan denken: "wat zou ik dat kerektje graag willen zien, al was het maar één keertje." Toen hij op een ochtend aan het ontbijt zat, zei hij ineens tegen Lina: "Onze tomte zal wel heel oud zijn, denk je niet?"

Lina haalde net een vers brood uit de oven en terwijl ze het naar de tafel droeg, zei ze: "Dat zullen we wel nooit te weten komen. We mogen hem niet storen. Denk eraan: ze zijn snel beledigd."

"Ah, ja," zuchtte Dag, "maar een stiekeme glimp zou toch geen kwaad kunnen?"

Lina glimlachte. Ze kende haar man goed en ze begreep dat als hij eenmaal het idee in zijn hoofd had dat hij de Tomte wilde zien,  hij het niet meer los zou laten. De dagen verstreken en het werd langzaam wintertijd. Keer op keer spraken ze over Tomte. Ten slotte zei Lina op een koude winterochtend vlak voor Joel: "Misschien kun je 's nachts de stal insluipen en daar wachten om te zien of hij tevoorschijn komt. Beloof me wel dat je doodstil zult zijn." "Dat beloof ik!" zei Dag.

Diezelfde avond kleedde hij zich in zijn warmste kleren. De nachten waren ijs- en ijskoud en Dag haastte zich naar de stal. Daar klom hij in een hoek boven het kippenhok en verstopte zich onder een berg hooi.

Lange, lange tijd was het stil in de stal en Dag kroop dieper in het hooi om warm te blijven. Hij worstelde om zijn ogen open te houden en begon in slaap te vallen toen hij plotseling een suizende wind hoorde. De staldeur ging op een kier open. Dag gluurde van boven tussen het hooi door en zag een kleine mannetje met wild grijs haar en een lange grijze baard de stal inlopen en aan het werk gaan. Dag zag dat de kleren van het mannetje erg versleten waren en dat de muts op zijn hoofd ooit felrood, nu verbleekt was tot lichtroze. Terwijl Dag toekeek, ging Tomte aan het werk om de stal op te ruimen, het paard te borstelen en het hooi op te stapelen. Hij werkte zo snel, Dag kon nauwelijks zien wat hij deed. En toen ineens, net voor zonsopgang, was hij weg.

Dag rende naar het huis om Lina over de kleine man te vertellen. "Het is waar!" riep hij struikelend over zijn woorden. "Hij werkt als een wervelwind, maar het is heel triest. Hij ziet eruit als een bedelaar. Zijn kleren zijn zo oud, ze moeten uit de tijd van mijn  betovergrootvader zijn." "We maken een nieuw pak voor hem!' zei Lina direct. "Dat is een mooie manier om hem te bedanken en het is een mooi Joelcadeau."

Lina ging aan het werk met de fijnste stof en draad die ze kon vinden. Twee dagen later op de dag van Joel was het pak al klaar. Een mooi blauw pak met een mooie rode muts er bij. Lina pakte het in en Dag droeg het naar de schuur. Hij legde het achter de staldeur en klom weer op het hok om zich te verstoppen.

Om middernacht hoorde Dag opnieuw een suizende wind. De staldeur ging open en Tomte liep naar binnen. Toen hij het cadeau zag, straalden zijn ogen van verrukking en hij opende het snel.

"Een nieuw pak en een nieuwe muts!" riep hij en Dags hart vulde zich met blijdschap, want de Tomte klonk zo gelukkig.

Maar ook al was het Joel, hij legde het pak neer en ging gewoon aan het werk, maakte de stallen schoon tot ze schoner waren dan ooit, en borstelde het paard tot hij glom. Hij melkte de koeien, voerde de kippen en kippen, stapelde het hooi op en toen hij klaar was, trok hij zijn kapotte kleren uit en trok zijn gloednieuwe pak aan.

En toen, tot Dag's verbazing, liep de Tomte één voor één naar elk van de dieren en fluisterde iets in het oor van elk dier.

Toen hij klaar was, rende hij naar de staldeur en draaide zich nog een keer om. "Vaarwel, mijn vrienden van de boerderij!" zei hij "Nu ik een deftige heer ben, hoef ik niet meer te werken!"

Vanaf die Midwinternacht kwam de Tomte nooit meer terug, bleef zijn bordje onaangeroerd. Maar Dag en Lina wanhoopten nooit. Ze waren dankbaar voor de goede herinneringen aan Tomte. En ze bleven even vriendelijke en vrijgevig als altijd, terwijl hun boerderij ook zonder Tomte bleef bloeien en de gelukkigste was.