Lotdagen: Vrouw Holle en de duif met de gouden kruk

(Naar een sprookje van Karl Paetow)

 

Daar op de grens van het donkere bos en de heuvels stond een kleine boerderij. Toen het jaar weer bijna op haar eind was en de twaalf Lotdagen aangebroken waren, liep een jonge boer, precies zoals hij zijn overleden vader altijd had zien doen, de tuin in en maakte een ronde over zijn landje. Hij schudde de appelboom, hij schudde de perenboom en sprak het oude gezegde dat zijn voorvaderen al spraken:

"Kleine boom, ga wakker staan,

Vrouw Holle komt eraan!"

Ineens hoorde hij geritsel tussen de takken en er ging een rilling van boven naar beneden door de hele boom. Een lichte windvlaag streek langs hem en daar verscheen Vrouw Holle in het verenkleed van een witte duif. 

Zij zweefde boven de kale bomen, cirkelde om de hele oude tuin heen en spreidde haar vleugels ver over de glooiende akkers. En waar ze ook vloog, haar zegen viel op het land, zakte weg in de slapende wortels, knollen en zaden onder de besneeuwde grond, zodat ze het komende jaar weer vruchtbaar zouden worden en zouden ontkomen.

De boer zag dat er een gouden krukje aan haar pootje hing. Af en toe daalde de duif neer en ging erop zitten als zij moe was van  het heen en weer vliegen. En waar ze ook even gezeten had, de volgende lente groeiden de mooiste bloemen en struiken op die plek. 

Dus nu wist de jonge boer hoe het zat met de Lotnachten en in die dagen Vrouw

Holle langs kwam om de oude aarde met haar slapende planten, zaden en bomen te zegenen en voor het komende jaar.

De rest van zijn leven ging hij ieder jaar net als zijn voorouders zijn tuin om de zegeningen van Vrouw Holle te ontvangen en zo leefde hij met zijn gezin nog vele jaren gelukkig zonder ooit honger te kennen.