Lotdagen: Vrouw Holle en de blinde man

(naar een sprookje van Karl Paetow)

 

Er leefde eens een blinde boekbinder die elke dag vergezeld werd door zijn trouwe hond. Eens, op de middag van Winterzonnewende, waren ze op weg naar huis. De weg was lang, het was stormachtig en bitter koud. De bomen kreunden in de storm, terwijl ze door het bos liepen. Het pad leek de blinde man vandaag langer dan normaal, hij was zelfs bang dat zijn hond de weg kwijt was. Maar midden in het bos stopte de hond plotseling en begon te spreken: “Ik heb je een heel jaar lang geleid. En nu is het de tijd tussen Joel en de jaarwisseling, de Lotdagen, en dan kunnen mensen en dieren 12 dagen en nachten met elkaar praten. Vanavond komt Vrouw Holle naar dit bos en ik vraag je om me een uur te geven, zodat ik met de andere dieren kan praten." De blinde man was verrast over deze woorden, maar toen de hond aan zijn voeten ging liggen, ging hij ook op de grond zitten en leunde tegen de stam van een berkenboom. Ze wachtten nu samen en de tijd ging erg langzaam voorbij. De blinde man verstijfde van de kou en begon te mopperen. "Wees geduldig", zei de hond, "ze zijn nog niet allemaal gearriveerd en we moeten wachten." Kort daarna stond de hond ineens op en de man hief zijn hoofd op, om te horen in welke richting de hond was gegaan, plotseling was het alsof hij zijn trouwe metgezel als een schaduw kon zien. Verbaasd kneep hij zijn ogen samen en toen hij ze weer open deed, gebeurde het wonder van de Holle Nacht. Hij zag plotseling de maan aan de hemel schijnen en om de maan een groep heldere wezens die dansten. Hij keek naar omhoog en zag een helder licht dat neerdaalde, lager en lager, tot het op een open plek in het bos neer kwam. De man, die zoveel jaren in duisternis had doorgebracht, zag plotseling duizenden dieren, die allemaal waren gekomen om Vrouw Holle te begroeten. Hij zag heldere wezens rond haar dansen en herkende zelfs enkele mensen die, zoals hij nu, met hun blinde ogen konden zien. Ontroerd stond hij op, liep met een zekere stap naar het licht waarin hij de gestalte van Vrouw Holle zag en riep blij: "Ik kan zien, ik kan het licht zien, Vrouw Holle!" Toen kwam de witte gestalte van Vrouw Holle naar hem toe en vroeg: 'Ben je blind geweest, arme man?' "Ja," riep de boekbinder, "ja, ik was blind, maar nu kan ik u zien, het is een wonder!" “Juich niet te vroeg, want pas op de twaalfde nacht zul je kunnen zien,” zei Vrouw  Holle. “Maar ik ben zo blij dat ik kan zien,” riep de man luid. Hij keek om zich heen en zag de vele lichtjes, de glans van de sneeuw, de gloed van de dansende wezens, de dieren die in volmaakte rust op de open plek zaten en hij zuchtte zielsgelukkig: "Kan ik niet altijd blijven zien?" “Je moet kiezen,” antwoordde Vrouw Holle bedroefd. "Je kunt voor altijd zien en het hele jaar door vreugde en verdriet herkennen met open ogen òf je kunt blind blijven, en dan mijn Zomerland zien op de nacht van de twaalfde."    "Ik weet precies wat ik moet kiezen," riep de man opgewonden uit, "ik wil het hele jaar door kunnen zien en ogen hebben die net zo open zijn als nu op deze nacht van Holle." Toen de dieren zijn woorden hoorden, zuchtten ze, maar Vrouw Holle streelde de man met haar witte handen over de ogen en zei: "Dus vanaf nu zul je de wereld van de mensen kunnen zien, maar ben je blind voor de onze." Op dat zelfde moment werd het stikdonker op de open plek. De bomen kreunden in de storm, de man zag hoe hun toppen heen en weer zwiepten, maar het prachtige licht zag hij niet meer. Vrouw Holle en de dansende lichtwezens en de duizenden dieren waren verdwenen. Alleen zijn hond was er nog en zijn trouwe metgezel kwam naast hem staan en leidde hem veilig naar huis door het donkere bos. Vanaf die dag aan zag de boekbinder vreugde en verdriet in zijn wereld, herkende armoede en ziekte met open ogen. Maar het wonderbaarlijke licht dat hij die nacht bij Vrouw Holle had gezien, zag hij nooit meer en zijn verlangen ernaar maakte hem stil en eenzaam, want wie eenmaal haar magisch Zomerland heeft gezien, zal het nooit meer vergeten.