De kleine dennenboom

(Naar een sprookje van H.C. Anderson)

 

In een groot, donker bos groeide eens een kleine dennenboom, die niets liever wilde dan vlug groot worden. Jaloers keek hij naar de grote bomen om zich heen. Hij dacht niet aan de warme zon en de frisse wind. Hij merkte niets van de kinderen die bosbessen kwamen plukken en af en toe zeiden:

“Kijk toch eens wat een leuk klein dennenboompje.” Nee, daar genoot hij helemaal niet van.

Langzaam maar zeker groeide het boompje, jaar na jaar kwamen er takken bij, maar nog steeds zuchtte het:  “Ach, was ik maar groot, dan kon ik de blauwe hemel raken en zouden de vogels een nest bouwen op mijn hoogste tak.” 

Het werd winter en op een dag sprong er een haasje over het boompje. 

“Doe dat niet.” riep het boompje boos. 

De volgende winter was het boompje zo groot, dat de haas er omheen moest lopen.  Toen kwam de herfst weer en de houthakkers begonnen de grootste bomen om te hakken.  Een voor een stortten de bomen neer en het was net alsof het bos zijn adem inhield, de vogels zwegen verschrikt en de wind ging liggen.  De zijzakken werden van de bomen gezaagd enals lange palen werden ze op karren gelegd en weggevoerd. Waar zouden ze naar toe gaan? Wat stond hun te wachten? 

In de lente vroeg het boompje aan de zwaluwen: “Weten jullie waar de grote bomen gebleven zijn?” 

“We weten het niet, we hebben ze niet meer gezien.  Wees maar gelukkig hier in het bos.” zeiden ze. 

Op een dag vloog een ooievaar voorbij.  “Weet jij misschien waar de grote bomen naar toe zijn?” vroeg de boom. 

“Ver van hier heb ik schepen gezien met grote, sterke masten, ze roken naar dennenhout.”zei de ooievaar. 

“Oh, ik wou dat ik zo groot was om ook over zee te kunnen varen.”  Het boompje bleef maar dromen van de zee en mopperde als de kinderen over zijn takken streelden. De vogels begrepen het boompje niet. “Wees toch blij dat jij niet word omgehakt!” kwetterden ze. “Wees toch blij met je kindertijd!” ruiste de wind.  “Het leven is goed in het bos.” troostte de zon. 

Maar de dennenboom begreep het allemaal niet, hij was en bleef ontevreden om zich heen kijken

En weer werd het winter in het bos.  Langzaam dwarrelden de sneeuwvlokjes naar beneden en spoedig waren de bomen en de grond bedekt met een dikke laag sneeuw. Tegen kerstdag kwamen de houthakkers weer in het bos. Ze keurden de kleine bomen en hakten de mooiste om. De sneeuw werd voorzichtig van hun takken afgeschud.  Ze werden op een kar gelegd en een paard trok ze het bos uit.  “Waar gaan die nu heen?  Ze zijn niet veel groter dan ik en zij mochten hun takken houden. Worden zij nu ook een mast voor een schip?” Verdrietig schudde hij zijn takken en vroeg zich af waarom ze hem niet hadden gekozen. 

Aan enkele mussen, die ijverig voedsel zochten, aan de voet van het dennenboompje vroeg hij: “Waar gaan die kleine boompjes naar toe?” “Dat weten we! Dat weten we!” tjilpten de mussen druk, “in de stad hebben we door de ramen gekeken. Je kunt niet geloven hoe mooi ze zijn. Ze worden voor het Joelfeest in de mooiste en de warmste plaats van het huis gezet. Aan hun takken worden kleurige ballen, zilveren slingers en honderden lichtjes vastgemaakt. “Ach, ik wou dat ik ook in een warme kamer stond, versierd met kleurige ballen en lichtjes. Dat lijkt me nog leuker dan een mast te zijn en over zee te varen. Wat gebeurt er later met die boompjes?” “Dat weten we niet,” kwetterden de mussen, “maar geniet nu toch eens van de frisse lucht in het bos!” 

En de dennenboom groeide weer een jaar door. En terwijl hij daa stond riepen steeds meer kinderen die hem zagen riepen: 

“Kijk eens wat een mooie boom voor Joel mama!” 

En toen gebeurde het op een dag vlak voor Joel werd ook hij omgehakt. Hij voelde een stekende pijn en viel met een grote plof op de grond. Hij voelde zich helemaal niet zo gelukkig, zoals hij altijd had gedacht. 

Hij voelde zich bang en verdrietig omdat hij zijn vriendjes moest verlaten.  En hij huilde bij de gedachte dat hij de bloemen en de vogels nooit meer terug zou zien. Op een kar werd hij naar de plek waar de mensen woonden gebracht en samen met andere boompjes neergezet. Daar stond het boompje ellendig in de kou. “We nemen deze, wat is de prijs?” hoorde hij plotseling zeggen. 

En daarna droeg een man in een mooie rode jas hem voorzichtig naar een groot huis. 

Hij werd in een prachtige kamer gebracht.  De dennenboom werd in een grote pot, gevuld met zand, gezet. Toen begonnen de bedienden van het huis hem te versieren. Het boompje trilde van vreugde, nu zou het mooi gemaakt worden. En ja, ze hingen kleurige ballen, appels en noten aan zijn takken. Gouden en zilveren slingers hingen van tak tot tak. Honderden lampjes werden vastgemaakt en bovenop de top straalde een gouden ster. ’s Avonds werden alle lampjes aangedaan. Het dennenboompje glinsterde en fonkelde. Het zag er prachtig uit. De kinderen klapten opgetogen in de handen en de grote mensen keken bewonderend.  Nadat ze kalkoen met appelmoes en een grote taart hadden gegeten, kwamen ze rond de boom staan en zongen ze mooie liedjes. Toen mochten de kinderen de pakjes die onder de boom lagen openen en de appels en noten van de takken nemen. Na een tijdje was iedereen druk met spelen en met elkaar, niemand keek meer naar de boom om. De kinderen zaten rond het haardvuur en luisterden met open mond naar de verhaaltjes die opa vertelde.  Toen gingen de kleintjes naar bed en het dennenboompje verheugde zich al op de volgende feestdag.

Maar…. ’s morgens werd al de mooie versiering uit hem gehaald en sleepten de bedienden hem naar de schuur en zetten hem in een donkere, stoffige hoek neer. 

“Wat moet dat betekenen, waarom mag ik niet in de mooie kamer blijven staan?” vroeg het dennenboompje zich af. Weken gingen voorbij, zonder dat hij iemand zag. “Het is nu winter, men kan mij nu niet in de tuin planten, de grond is te hard en er ligt te veel sneeuw. Ik moet hier wachten tot het lente wordt.” Op een dag kwam er een man, die nog enkele kartonnen dozen in een hoek neerzette. Het boompje was erg eenzaam, het miste zijn vriendjes uit het bos. “Piep, piep”, zei een kleine muis, “is het hier niet gezellig?” Het dennenboompje hield niet van muizen, hij vond vogeltjes veel vriendelijker. Dus gaf hij geen antwoord, toen ze hem vroegen waar hij vandaan kwam. Hoe zou hij ooit kunnen uileggen hoe groen het bos was en hoe lekker het gras rook na een regenbui. Eindelijk kwam de lente, hij hoopte dat men hem vlug in de tuin zou planten. Op een dag kwamen de bedienden de schuur opruimen. Ze sleepten de dennenboom naar de tuin. “Hoera, ik mag naar buiten!” riep de boom blij. Hij spreidde zijn takken en de ster straalde in de zonneschijn. De kinderen speelden in de tuin. “Kijk, de ster zit nog op de top van de oude, verdroogde dennenboom.” Ze rukten de ster eraf en begonnen om de boom te dansen. Zijn takken knakten af en overal lagen verdorde dennennaalden. Toen kwam de tuinman en hakte hem in kleine stukken. Terwijl de kinderen toekeken, werd de boom in brand gestoken. Het boompje zuchtte en dacht aan het koele bos, de sneeuw en de regen. 

De vlammen schoten hoog op en toen bleef er alleen een hoopje as over…………….