De belofte van de harpspeler

 

Er was eens een man die schitterend kon spelen op een harp en hij zong er prachtige

liederen bij. Hij was in het hele land beroemd. Op een dag in december hoorde de koning van het land ook over zijn wonderschone harpspel en gezang en hij stuurde onmiddellijk twee boodschappers naar de harpspeler. De koning wilde hem zó graag horen dat hij de volgende boodschap meegaf: "Ik zal niet eten en niet slapen voor ik je gezicht heb gezien heb en de tonen van je harp en stem heb gehoord ". De boodschappers kwamen aan bij het huisje van de harpspeler en ze riepen: "Gegroet, harpspeler. Kom naar buiten en luister naar ons, want we hebben je iets te vertellen waarmee je vast blij zal zijn!" Maar toen de harpspeler de boodschap van de koning hoorde, was hij helemaal niet zo blij. Hij dacht aan zijn vrouw, hun kind en hun kleine bruine hondje. Hij had helemaal geen zin om hen zo in de dagen vlak voor Midwinter alleen te laten om naar dat verre paleis van de koning af te reizen. En zijn gezin zag er tegenop hem te moeten missen. "Blijf toch bij ons" smeekten ze.

Maar de harpspeler zei: "Ik moet gaan. Het zou echt onbeleefd zijn om de koning weigeren maar ik beloof jullie, zo zeker als de hulstbessen rood zijn en de dennenbomen groen, dat ik met Midwinter thuis zal zijn om mee te eten van het feestmaal en samen te zingen bij ons vuur."

En nadat hij deze belofte had gedaan, hing hij zijn harp op zijn rug en hij volgde de boodschappers van de koning naar het paleis. Daar werd hij groots ontvangen, de koning was dankbaar voor zijn komst en deed er alles om hem een plezier te

doen. De harpspeler sliep op een bed van het zachtste dons en at van een gouden bord aan de koninklijke tafel.

En als hij ’s avonds zong en speelde op zijn harp, luisterden alle mensen en alle dieren, vanaf de koning tot de muizen in de

provisiekamer met ingehouden adem naar zijn prachtige muziek. Maar de harpspeler kon niet echt genieten van zijn

succes want bij alles wat hij deed en meemaakte, vergat hij geen ogenblik de belofte die hij had gedaan aan zijn vrouw, zijn kind en zijn kleine bruine hondje. En toen de dag voor Midwinter was aangebroken, nam hij zijn harp in de hand en

hij ging naar de koning om afscheid te nemen.

De koning wilde hem niet missen en zei: "Ik zal je een paard geven zo wit als melk, zo glanzend als satijn en zo vlug als een hert, als je hier wilt blijven en op Midwinter wilt spelen en zingen aan de voet van mijn troon."

Maar harpspeler antwoordde: "Ik kan niet langer blijven, want ik heb een vrouw en een kind en een klein bruin hondje.

En ik heb ze beloofd dat ik met Midwinter thuis zou zijn en dat ik mee zou eten van het feestmaal en dat we samen zouden zingen bij ons vuur.” Toen zei de koning: "Als je hier blijft en op Midwinteravond speelt en zingt aan de voet van mijn troon, zal ik je een wonderboom geven, die zomer noch winter zijn bladeren verliest en elke keer als je dit boompje schudt, zal er een regen van goud en zilver voor je voeten neervallen."

Maar de harpspeler antwoordde: "Ik mag niet langer blijven, want mijn vrouw en mijn kind en mijn kleine bruine hondje wachten op me. En ik heb ze mijn woord gegeven dat ik met Midwinter thuis zou zijn en dat ik mee zou eten van het feestmaal en dat we samen zouden zingen bij ons vuur.”

De koning gaf het niet op. "Als je op het Midwinterfeest één wijsje voor me speelt en één lied voor me zingt, zal ik je een fluwelen kleed geven en je mag naast me zitten op de troon met een ring aan je vinger en een kroon op je hoofd."

Maar de harpspeler antwoordde: "Ik wil niet langer blijven, want mijn vrouw en mijn kind en mijn bruine hondje kijken al naar me uit. En ik heb vast beloofd dat ik met Midwinter thuis zou zijn en dat ik mee zou eten van het feestmaal en dat we samen zouden zingen bij ons vuur.”

En hij trok zijn oude mantel aan, hing zijn harp op de rug en verliet het paleis zonder verder een woord te spreken. Hij had nog niet ver gelopen toen veel kleine witte sneeuwvlokken uit de lucht naar

beneden kwamen dwarrelen. Het was alsof ze fluisterden:

"Bedenk wat je doet

 bedenk je eens goed

 je gaat een moeilijke reis tegemoet."

Maar de harpspeler zei hardop: "Ja, ja, ik zie wel dat de lucht donker is en er zal zeker veel sneeuw vallen. Ik heb een vrouw

en een kind en een klein bruin hondje en ik heb ze beloofd dat ik met Midwinter thuis zou zijn en dat ik mee zou eten van het feestmaal en dat we samen zouden zingen bij ons vuur.” Het begon harder en harder te sneeuwen en al snel waren alle heuvels en dalen, heggen en greppels bedekt met een dik wit tapijt. De paden en wegen waren niet meer te zien. De wind joeg de sneeuw op tot hoge bergen midden over de weg. De harpspeler struikelde en viel, toch dacht hij er niet aan om terug te keren. Terwijl hij moeizaam verder ploeterde door de sneeuw, ontmoette hij de wind. En de wind zei:

"Harpspeler, harpspeler

 wees toch wijs

 keer terug naar het paleis."

Maar de harpspeler luisterde niet naar de wind. "Al sneeuwt en stormt het" zei hij "ik moet doorlopen, want ik heb een

vrouw en een kind en een klein bruin hondje en ik heb beloofd dat ik met Midwinter thuis zou zijn en dat ik mee zou eten van het feestmaal en dat we samen zouden zingen bij ons vuur.” Toen begon de wind ijzig koud te blazen. De adem van

de harpspeler bevroor in de lucht, aan de rotsen langs de weg hingen ijskegels zo lang als het zwaard van de koning en de bomen van het woud kraakten en kreunden in de felle wind en het was alsof ze hem allemaal toeriepen:

"Het woud is duister,

 de nacht breekt aan,

 waag het niet er door heen te gaan."

Maar de harpspeler liet zich door niets tegen houden. "De sneeuw mag vallen, de stormwind loeien en de nacht mij overvallen in het donkere woud" zei hij "maar ik heb beloofd dat ik met Midwinter thuis zou zijn en dat ik mee zou eten van het feestmaal, dat we samen zouden zingen bij ons vuur en ik moet mijn woord houden." Zo zwoegde hij voort totdat het laatste glimpje daglicht verdween en het donker zwaar tussen de bomen hing. Maar de harpspeler was niet bang in het donker. "Al kan ik nu ook niets meer zien, ik kan tenminste nog zingen" zei hij. En jubelend klonk er een magisch lied door het bos, een lied over de terugkeer van het licht, over de Godin, de Hulst- en de Eikkoning.

Plotseling hield het op met sneeuwen, de wind ging liggen en de bomen van het woud bogen hun takken naar beneden om te luisteren. Wat een wonder, terwijl hij zong veranderde de duisternis rondom hem in stralend licht en toen het lied uit was en de harpspeler opkeek, stond hij vlak voor de open deur van zijn huisje. Zijn vrouw, zijn kind en zijn kleine bruine hondje hadden al naar hem uit staan kijken en ze liepen de harpspeler juichend tegemoet. De hulstbessen blonken helderrood in de kransen, de Yuleboom was een frisgroene jonge den, het feestmaal stond te dampen op tafel en de harpspeler voelde zich

gelukkiger en rijker dan welke koning dan ook toen hij bij zijn eigen vuur de oude liederen zong met zijn vrouw, zijn kind en zijn kleine bruine hondje.