De maandmannen

(Tsjechisch sprookje)

 

Er was eens een meisje dat heette Maroeska. Haar lieve vader was al jaren dood en ze woonde samen met zijn vrouw en haar dochter Holena in een klein boerderijtje vlak bij de bossen in de bergen. In de tijd dat Maroeska’s vader nog leefde was het gezellig en fijn in huis en Maroeska en Holena speelden samen als zusjes. Maar nu was alles veranderd. De vrouw hield alleen maar van haar eigen dochter en ze kon Maroeska niet uitstaan, vooral omdat het meisje veel schattiger en mooier was dan haar eigen dochter Holena. Dat maakte haar spinnijdig. De lieve Maroeska zelf wist

niet dat ze zo mooi was en ze begreep helemaal niet waarom haar stiefmoeder en

zus Holena altijd zo lelijk tegen haar deden sinds haar vader er niet meer was.

Het arme meisje moest al het werk in huis doen: opruimen, soppen, vegen, koken,

wassen, naaien, strijken, het gras maaien en de koe verzorgen. Terwijl de verwende Holena de hele dag mocht spelen en luieren. Toch klaagde Maroeska nooit. Ze bleef altijd vriendelijk en deed alle klusjes met een lach. Maar dat hielp niets, ze deden steeds gemener tegen haar. En Maroeska……………….? Die werd met de dag mooier, terwijl haar zus Holena steeds lelijker werd. Holena en Maroeska groeiden op en de moeder begon zich zorgen te maken. De meisjes kregen straks de leeftijd om

te gaan trouwen en hoe zou dat gaan als er jongens kwamen die een bruid zochten? Die zouden vast alleen maar oog

voor de mooie Maroeska hebben en haar dochter Holena niet zien staan. Het werd tijd om van dat kind af te komen,

dacht de vrouw en ze besloot dat ze zo gemeen zouden gaan doen dat Maroeska wel zou weglopen. Vanaf dan gaven ze het arme meisje steeds lastigere opdrachten. Ze sloegen haar iedere dag en eten kreeg ze ook niet meer.

En wat deed Maroeska? Die bleef zonder protest doorwerken en werd met de dag mooier en mooier…….

Op een dag was het Yulefeest aangebroken en Holena bedacht ineens dat ze viooltjes

wilde hebben om haar feestjurk mee te versieren. Ze brulde tegen Maroeska: “Luister, ga naar de bergen en pluk een bosje viooltjes voor me en ik wil ze nu hebben!”

“Ach, zusjelief” zei Maroeska “Hoe kan dat nou, wie heeft er ooit gehoord van viooltjes midden in de winter, die groeien toch niet in de sneeuw!” Woedend

reageerde Holena: “Wat jij , domme gans, spreek je me tegen? Schiet op ga ze

halen en als je zonder viooltjes durft terug te komen dan sla ik je dood!”

Haar moeder duwde Maroeska hardhandig naar buiten en deed de deur achter haar op slot. Daar stond het arme kind buiten in de sneeuw zonder jas in de kou. Huilend en bevend liep ze naar het donkere bos op de berg.

Ze zakte diep weg in de sneeuw, met haar blote beentjes en ze had honger, bibberde van de kou en wanhopig sjokte ze verder door de sneeuw de berg op. Ineens zag ze in de verte een licht zag schijnen. Ze ging er op af en zo kwam ze aan op de top van de berg. Daar zag ze een groot vuur en om het vuur zaten op 12 grote stenen 12 mannen van oud tot jong. Ze zaten daar stil in het vuur te kijken. Een van de mannen, was de maandman Januari. Hij zat op de grootste en hoogste steen. Hij zag er uit als een oude wijze man met haar en baard zo wit als sneeuw en in zijn hand had hij

een houten staf. Maroeska bleef verlegen en angstig staan. Toen verzamelde al haar moed en vroeg zachtjes: “Goedendag mag ik me alsjeblieft aan jullie vuur warmen, ik bibber van de kou?” Januari knikte vriendelijk en zei: “Dat is goed, maar waarom ben je hier gekomen mijn kind, wat zoek je hier in de kou en sneeuw?” “Ik zoek viooltjes” zei ze. “Maar beste kind, zolang er sneeuw ligt kun je geen viooltjes vinden”: zei Januari. “Dat weet ik toch meneer, maar ik moet ze zoeken van mijn zusje Holena en mijn stiefmoeder, als ik ze niet mee terug breng dan slaan ze me dood. Zeg me alstublieft waar ik ze kan vinden”. Januari stond op en zei: Broeder Maart, kom hier op de hoogste steen zitten en hij gaf zijn staf aan de maandman Maart.

Maart ging zitten en zwaaide met de staf over het vuur. Onmiddellijk laaide het vuur hoog op en begon de sneeuw te smelten, de bomen werden groen, onder de beuken groeide gras en

overal kwamen er krokussen en narcissen op.

Het was lente, de dag van het Ostarafeest! Onder de struiken bloeiden driekleurige viooltjes. “Pluk ze snel Maroeska” zei Maart. Dat deed Maroeska en al snel had ze haar armen vol heerlijk ruikende viooltjes. Ze bedankte de maandmannen hartelijk en rende blij de berg af terug naar huis. Toen Holena en de stiefmoeder haar met de viooltjes zagen, riepen ze verbaasd en boos: “Waar heb je die nu in hemelsnaam gevonden?” en terwijl Maroeska zei: “Hoog in de bergen groeien ze onder de beuken” rukte Holena de viooltjes uit haar handen en versierde haar jurk er mee. Geen dankjewel kon er van af…..

De volgende dag bedacht het gemene zusje ineens dat ze zin in aardbeien had.

Ze brulde tegen Maroeska: “Luister, ga naar de bergen en haal verse aardbeien voor me en ik wil ze nu hebben!” “Ach, zusjelief” zei Maroeska, “Hoe kan dat nou, wie heeft er ooit gehoord van aardbeien midden in de winter, die groeien toch niet in de sneeuw!” Woedend reageerde Holena: “Wat jij , domme gans, spreek je me tegen? Schiet op ga ze halen en als je zonder aardbeien durft terug te komen dan sla ik je dood!” Haar moeder duwde Maroeska naar buiten en deed de deur achter haar op slot. Daar stond het arme kind weer buiten in de sneeuw zonder jas in de kou. Huilend en bevend liep ze naar het donkere bos op de berg. Nergens was een weg te bekennen en het meisje dwaalde lang door het donkere koude bos. Ze had honger en bibberde van de kou. Opeens zag ze in de verte het licht dat ze de dag eerder ook had gezien. Blij ging er op af. Om het vuur zaten de 12 maandmannen en Januari zat weer op de hoogste steen. “Goedendag, mag ik me alsjeblieft aan jullie vuur warmen, ik bibber van de kou?” Januari knikte en zei: “Dat is goed, waarom ben je teruggekomen mijn kind, wat zoek je?” “Ik zoek aardbeien” antwoordde Maroeska. “Maar beste kind, het is nu toch winter, er groeien geen aardbeien in de sneeuw” zei Januari vriendelijk. “Ik weet het, maar ik moet ze zoeken van mijn zusje Holena en mijn stiefmoeder, als ik ze niet meebreng dan slaan ze me dood. Zeg me alstublieft waar ik ze kan vinden”. Januari stond op en liep naar de man tegenover hem en zei: Broeder Juni, kom hier op de hoogste steen zitten en gaf zijn staf aan de maandman Juni. Deze ging zitten en zwaaide met de staf over het vuur. Onmiddellijk laaide het vuur hoog op. De sneeuw smolt en de aarde werd groen. De bomen kregen bladeren , de vogels begonnen te zingen en het gras stond vol bloemen. Het was zomer, de dag van het Midzomerfeest. Onder de beuken was het gras bezaaid met witte sterren en Maroeska zag hoe de sterren langzaam veranderden in mooie sappige rode aardbeien. "Pluk ze, Maroeska, vlug!" zei de maandman Juni. En blij plukte Maroeska haar schortje vol met aardbeien. Toen bedankte ze de maandmannen en rende vrolijk terug naar huis. Toen Holena en de stiefmoeder haar met de aardbeien zagen, riepen ze verbaasd en boos: “Waar heb je die nu in hemelsnaam geplukt?” Terwijl Maroeska zei: “Hoog in de bergen groeien ze onder de beuken” rukte Holena de aardbeien uit haar schort en at ze samen met haar moeder allemaal op. Geen dankjewel kon er van af…..

De derde dag kreeg Holena zin in rode appels. Ze brulde tegen Maroeska: “Luister, ga de bergen in en haal nu rode appels voor me!” “Ach, zusjelief” zei Maroeska “Hoe kan dat nou, wie heeft er ooit gehoord dat er appels groeien midden in de winter?” Woedend reageerde Holena: “Wat jij , luie domme gans, spreek je me tegen? Schiet op ga ze halen en als je zonder appels durft terug te komen dan sla ik je dood!” Haar moeder duwde Maroeska weer naar buiten en deed de deur achter haar op slot. Daar stond het arme kind weer buiten in de sneeuw zonder jas in de kou. Huilend en bevend liep ze naar het donkere bos op de berg. Nergens was een weg te bekennen, maar dit keer dwaalde ze niet rond. Ze liep regelrecht naar de top van de berg waar de 12 maandmannen weer zwijgend om het vuur zaten. “Mag ik me weer aan jullie vuur warmen?” vroeg ze bibberend van de kou. De oude maandman Januari knikte en vroeg: "Waarom ben je dit keer gekomen, wat zoek je?" "Ik zoek rode appels," zei Maroeska "Het is winter, dan groeien er geen rode appels," zei Januari. "Ik weet het," antwoordde Maroeska moe. “Maar ik moet ze zoeken van mijn zusje Holena en mijn stiefmoeder, als ik ze niet meebreng dan slaan ze me dood. Zeg me alstublieft waar ik ze kan vinden”. Januari stond op en gaf zijn staf aan een andere maandman.

Broeder September, kom hier op de hoogste steen zitten. September ging zitten en zwaaide met de staf over het vuur. Onmiddellijk vlamdehet vuur hoog op. De sneeuw smolt, maarde bomen werden nu niet groen. Zodra erbladeren aan de bomen kwamen vielen ze er bruin en geel vanaf. Door het gelegras waaide een koude wind. Het was herfst, de dag van het Mabonfeest. Maroeska zag overal mooie paddenstoelen, ook die met roos en witte stippen. Ze zocht een appelboom en vond hem en hoog in zijn takken hingen rode appels. "Snel, Maroeska, schud de boom nu, snel!" zei September. Blij schudde Maroeska de boom en er viel één appel naar beneden. Toen schudde ze een tweede keer en er viel er nog één. "En nu vlug naar huis, Maroeska," zei September. Maroeska raapte de beide appels op, bedankte de maandmannen meteen vrolijke lach en snelde blij naar huis Holena en haar moeder waren heel verbaasd, toen ze Maroeska met de appels zagen komen.

Snel openden ze de deur en Maroeska gaf hen de appels. "Waar heb je die vandaan?" vroeg Holena. "Ze groeien hoog in de bergen," zei Maroeska en er zijn er nog veel meer."

"Waarom heb je er dan niet meer meegebracht?" vroeg Holena, " Of heb je ze soms onderweg opgegeten?" "Ach zusje, ik heb geen hapje gegeten! Toen ik de boom schudde, viel er één appel naar beneden,toen ik nog een keer schudde een tweede, maar vaker mocht ik niet schudden. Ze zeiden me, snel naar huis te gaan." "Dat lieg je" gilde Holena boos en wilde Maroeska slaan. Bang rende Maroeska de keuken in, kroop onder de tafel en wachtte angstig af. Holena en haar moeder begonnen de appels op te eten en het leek wel of het de lekkerste appels van de wereld waren, nog nooit hadden ze zulke lekkere appels gegeten.

O, o wat hadden ze trek in meer van die heerlijke rode appels. "Moeder, geef me een mandje," zei Holena, "Ik ga zelf de bergen in om appels te halen, want dat rot kind eet anders onderweg toch alles op." Haar moeder probeerde haar nog tegen te houden om die donkere koude bergen in te gaan maar Holena trok zich daar niets van aan. Ze pakte een mandje en sloeg een dik warm schapenvacht om haar schouders en liep weg. Er lag een dik pak sneeuw en er was geen weg meer te zien. Holena zwierf door het bos en dwaalde verder en verder. Toen zag ze in de verte

licht. Ging er op af en kwam zo op de top van de berg waar een groot vuur brandde. De 12 maandmannen zaten er ook nu stil op hun 12 stenen om heen. Holena ging naar het vuur en stak haar handen uit om zich aan het vuur te warmen. Ze vroeg niets, groette niet, zei helemaal niets. "Waarom ben je hier gekomen en wat zoek je hier?" vroeg de maandman Januari streng. "Wat gaat jou dat aan, oude man, daar heb je niets mee te maken," zei Holena brutaal en ging het bos weer in. Januari fronste zijn voorhoofd en pakte zijn staf en zwaaide er mee boven zijn hoofd. Op hetzelfde ogenblik werd het donker aan de hemel, het vuur brandde

heel laag en het begon te sneeuwen, alsof er een veren dekbed kapotgescheurd werd en een ijzige wind blies over de berg. Holena zag niets meer en dwaalde en dwaalde maar rond. Tenslotte viel ze doodmoe in de sneeuw en kon niet meer

opstaan. Woedend dacht ze aan Maroeska. Het ging steeds harder sneeuwen en er waaide een ijzige wind. Ondanks de warme vacht , bevroor Holena op de berg ver weg in het donkere bos….

In het huisje wachtte de moeder op haar terugkeer. "Waarom kwam Holena toch niet terug?" dacht ze bezorgd.

Tenslotte nam ze zelf een mandje, sloeg een dikke deken om en ging Holena zoeken, maar ook zij verdwaalde in de sneeuw. Ondertussen wachtte Maroeska op haar stiefzus en stiefmoeder met het avondeten. Ze keek bezorgd uit het raam. Buiten was het donker geworden. De sterren fonkelden, de sneeuw glinsterde en de maan scheen helder, maar er was tot in de verte geen mens te bekennen. Ook de volgende dag, de dag daarna en daarna kwamen Holena en haar moeder niet terug……. ze waren beiden hoog op de berg in de sneeuw bevroren.

Zo erfde de goede mooie Maroeska het kleine boerderijtje, de koe en het stukje land en op een dag kwam er een lieve knappe jongeman langs. Ze werden verliefd op elkaar en ze trouwden op de dag van het Beltane feest in mei en ze leefden beiden nog lang en tevreden daar vlak bij de bossen in de bergen.

En zo zal het zijn!