Het sneeuwklokje
(Uit de DoeHoek van Rita Veenman)
Op de donkere wintergrond
Staan de klokjes in het rond.
Een bloemenklokje luidt
Met een zuiver zacht geluid,
Het klingelt in de wind.
Luister goed mijn kind.
Klingeling; de lente komt weer,
Keer op keer, keer op keer.
Klingeling, maar de noordenwind is koud
En hij is ook nogal stout,
Hij blaast zijn koude gure wind.
Langs het tere bloemenkind.
"Ik jaag je weg" roept hij luid,
"Ik luister niet naar jouw geluid."
Daar komt Koning Winter aan,
Blijft bij het witte bloempje staan.
"Kom Noordenwind we gaan nu voort,
We vertrekken naar een ander oord.
Sneeuwklokje, blijf jij maar staan;
Kondig de lente maar vast aan."
Klingeling; de lente komt weer,
Keer op keer, keer op keer.
Klingeling, dan komt de Lentefee heel even,
Zij ziet het sneeuwklokje nog beven.
En zegt: "Je bent een bloemetje sterk,
Tingelen dat is jouw werk,
En heus ik kom straks vlug
Met al je bloemenvriendjes terug".