Hoe het roodborstje zijn rode borstje kreeg
(hervertelling van een Zweeds sprookje)
* Voorgelezen door Oma Heksje, zie vlogs*
Het was in de tijd dat de maan, de zon en de aarde werden geboren. Daarvoor was er helemaal niets… Onze pas geboren aarde was toen nog helemaal leeg.
Tot de eerste goden en godinnen geboren werden. En zij zorgden ervoor dat er leven op aarde kwam. Zo werd de aarde stapje voor stapje een mooie plek voor alle levende zielen met al hun verschillende kleuren, maten en klanken.
Er werden in die dagen ook een heleboel soorten vogels voor het eerst geboren. Grote en kleine, met korte of lange snavels, watervogels, bosvogels, weidevogels in allemaal in verschillende kleuren en met andere fluittonen. Moeder Aarde gaf al die vogels een eigen naam.
Een van die kleine vogeltjes zag er uit als een grijsbruin bolletje. Moeder Aarde bekeek het kleintje eens goed, streelde het over zijn bolletje en zei: ‘lief kleintje, jij zal Roodborstje heten’ Het kleintje keek haar aan, knikte en vloog de blauwe hemel in, de zon tegemoet.
Toen de kleine vogel een poos hoog in de lucht had rondgevlogen en de mooie aarde van boven had bekeken, had hij dorst en trek gekregen. Ver beneden zich zag hij midden in het bos een klein meertje. Daar vind ik vast wel wat te eten en te drinken, dacht het roodborstje en hij dook naar beneden. Hij hipte aan de rand van het meer en pikte hier en daar een worm uit de grond en dronk wat fris helder water. Met een lekker vol buikje stond hij daar aan de waterkant.
Hè, piepte hij ineens: ‘Wie is dat kleine grijze vogeltje daar voor mij in het water?’
Hij bewoog een beetje naar voren en het vogeltje in het water deed dat ook. Hij opende zijn vleugeltjes en het vogeltje in het water deed dat ook. Ineens snapte hij het: ‘Dat vogeltje ben ik!’ Roodborstje keek eens heel goed naar zichzelf in het water en zag dat hij helemaal grijs was. Hij draaide en draaide en zich, maar hij kon geen enkele rode veer in de waterspiegel aan zichzelf ontdekken.
Zijn hart bonsde van schrik. ‘Ik heb mijn naam verkeerd gehoord, ik moet terug naar Moeder Aarde’ zei hij tegen zichzelf.
En zo vloog Roodborstje terug en toen hij haar vond landde hij zachtjes in haar schoot.
Moeder Aarde vroeg: ‘Hé vriendje, ben je daar weer, wat is er aan de hand?’
‘Ik wil maar één ding weten’ zei Roodborstje.
‘En wat is dat dan?’ vroeg ze.
‘Waarom heet ik Roodborstje, als ik van mijn snavel tot de punt van mijn staart helemaal grijs ben en ik geen enkele rode veer aan mijn lijfje heb?’ vroeg hij met trillende stem.
‘Waarom moet ik dan Roodborstje heten?’ vroeg hij opnieuw. En hij hoopte dat Moeder Aarde zou zeggen: ‘Ach, kleintje, ik zie dat ik vergeten ben je borstveren rood te maken, wacht maar even, dan is het zo klaar.’
Maar Moeder Aarde glimlachte vriendelijk en zei: ‘Ik heb je Roodborstje genoemd en Roodborstje zul je heten. Op een dag zal je borstje rood kleuren, maar je zal zelf dat vertrouwen daarvoor moeten vinden.’ Ze aaide over zijn bolletje en liet hem daarna wegvliegen. Denkend vloog Roodborstje rond boven de aarde. Wat zou hij kunnen doen om rode veren te vinden? Hij bedacht dat het misschien zou helpen om veel rode bessen te eten. En hij vloog terug naar de hulstboom bij het meertje, die vol hing met sappige vuurrode bessen. Die hele winter en álle winters van zijn leven at hij rode bessen, maar zijn borstje bleef grijs. Hij vertelde over het antwoord van Moeder Aarde tot aan zijn dood, steeds opnieuw aan zijn kinderen en kleinkinderen.
Het was vele jaren én veel Roodborstje later en mensen, dieren en het kleine volk hadden zich over de aarde verspreid.
Maar de Roodborstjes leefden nog steeds in het bos bij het meer. Jaar naar jaar bouwden zij nestjes en kregen jongen. Net als hun vaders en moeders waren de kleintjes helemaal grijs. Ieder jaar vertelden de grootvaders aan de nieuwe kleintjes het verhaal over het eerste Roodborstje en hun wonderlijke familienaam. Zo ook deze zomer.
Een van de jonge vogels vroeg opeens: ‘Zoveel jaren zijn voorbij, zoveel hulstbessen zijn er gegeten en zoveel jonge vogels zijn uit hun ei gekropen, sinds die dag dat het eerste Roodborstje zijn naam kreeg en nog altijd zijn wij Roodborstjes kleine, grijze vogeltjes. Hebben onze voorvaders dan nooit geprobeerd om rode borstveren te krijgen?’
‘Jazeker, er is van alles bedacht en geprobeerd,’ zei grootvader ‘maar tot nu is het niet gelukt.’
‘Eerst dachten we dat de liefde het antwoord was. Het allereerste Roodborstje ontmoette op een dag een ander vogeltje. Hij hield zo veel van haar, dat zijn borstje begon te gloeien. En hij dacht dat de liefde zijn borstje rood zou maken. Maar het lukte hem niet, zoals het niemand na hem lukte en zoals het ook jullie niet zal lukken’
De jongen tjilpten bedroefd om die rode kleur die ze nooit zouden krijgen.
‘Toen dachten we dat muziek het antwoord was. Want het allereerste Roodborstje zong zo mooi dat zijn borst ervan op zwol en hij dacht dat zijn gezang voor een rood borstje zou zorgen. Maar het lukte hem niet, zoals het niemand na hem lukte en zoals het ook jullie niet zal lukken’ Opnieuw klonk een droevig gepiep uit de keeltjes van de jongen.
‘En daarna dachten we dat vechten ons zou helpen.’ zei de oude vogel. ‘Het eerste roodborstje vocht dapper met andere vogels om zijn plek in de hulstboom, zijn borstje vlamde van vechtlust. Nu zal ik mijn rode veren wel krijgen, dacht hij. Maar het lukte hem niet, zoals het niemand na hem lukte en zoals het ook jullie niet zal lukken.’
De jongen piepten stoer door elkaar. Ze wilden het toch wel proberen met vechten. Grootvader riep. 'Hoe kunnen jullie nog hopen, terwijl het alle voorvaderen tot nu niet gelukt is? Wat kunnen we nog meer doen dan lief hebben, zingen en vechten?’
Toen opende een van de kleintjes zijn snavel en tjilpte zacht maar duidelijk: ‘Moeder Aarde heeft gezegd dat we op één dag ons rode borstje krijgen, ik blijf erop vertrouwen en als ik later groot ben, vind ik het antwoord. Wij zullen Roodborstjes zijn in naam én in kleur!’
Dit Roodborstje vloog toen hij groot genoeg was uit het nest de wijde wereld in vol hoop en vertrouwen. En als hij aan zichzelf en de andere Roodborstjes dacht, zag hij alleen maar vuurrode borstjes. Op een dag vloog hij over een bos en midden in dat bos stond een kasteel. Het nieuwsgierige vogeltje daalde en ging vrolijk zitten fluiten op de oude kasteeltoren.
In de tuin van het kasteel zag hij een meisje huppelen. Roodborstje vloog naar een boom en ging vrolijk fluitend op een tak zitten. Het meisje, de prinses, hoorde hem en keek op. ‘Ach, vogeltje klein, wat zing jij prachtig. Ik kan de hele dag wel naar jou luisteren.’
Het Roodborstje voelde zijn borst opzwellen van geluk en besloot om voorlopig in de kasteeltuin te blijven wonen. Zo floot hij iedere dag zijn lied en het meisje genoot van zijn gezang. Het Roodborstje en de prinses werden vrienden en dag na dag speelden zij met elkaar in de kasteeltuin. Ze wisten niet, dat er slechte tijden aan kwamen. Want toen het prinsesje net geboren was, had een jaloerse fee een gemene spreuk over het meisje uitgesproken. En die zou uitkomen op de dag dat ze 15 jaar werd. Op de ochtend van haar verjaardag liep de prinses door de gang van het kasteel. Ineens hoorde ze ergens een fluitend geluid vandaan komen. Was dat haar vriendje het Roodborstje? Misschien zat hij ergens in de toren vast?
Ze rende de trappen op richting het geluid. In de torenkamer vond ze haar vriendje niet, wel een oud vrouwtje, zittend achter een spinnewiel. En dat wiel maakte het fluitende geluid. Het vrouwtje nodigde de prinses uit om ook wat te spinnen en zo gebeurde het dat het meisje zich prikte aan de naald van het spinnewiel en terwijl er een druppel bloed uit haar vinger op de grond liep, viel ze in een diepe, diepe slaap.
Terwijl dit allemaal gebeurde, zat het kleine Roodborstje op zijn vaste plek op de toren en keek of hij de prinses al in de tuin zag. Opeens hoorde hij uit het raam onder zich haar stem en vlug vloog naar de vensterbank van het raam. Daar zag hij nog net hoe het meisje slapend op de grond viel en hoorde hij de oude vrouw zeggen: ‘Zo meisje, mijn spreuk komt uit, voor altijd slapend word jij nooit een bruid. Geen prins die jou in dit kasteel nog vindt en jou dan kussend wekt en bemint’
De vrouw verdween nadat zij dit had gezegd. Het geschrokken Roodborstje zag nu dat alles en iedereen in het kasteel in slaap viel. De rozenstruiken die langs de kasteelmuur stonden, begonnen heel hard te groeien en zo was er na een tijdje niets meer van het kasteel te zien. Jaren en jaren gingen voorbij en het Roodborstje vloog iedere dag naar de toren en daar kroop hij tussen de rozentakken door en zong hij voor zijn prinses. Hij dacht vaak na over hoe hij haar wakker zou kunnen krijgen. De woorden van de oude vrouw lieten hem niet los. Een prins die haar vindt en wakker kust? Zou dat echt de oplossing zijn? Hij kon nergens anders meer aan denken, zelfs niet meer aan het gemis van zijn rode borstje. Het was wel honderd jaar later toen het Roodborstje over het bos rond het kasteel vloog. Ver onder zich tussen de bomen zag hij een jongeman op een paard zoekend rondrijden. Hij had op de grond in het bos een sleutel gevonden. Deze wilde hij aan de eigenaar terug geven en daarom reed hij langzaam goed om zich heen kijkend door het bos. Een klein Roodborstje vloog voor hem uit, ging op een tak zitten en zong:
‘ Wiedewiet, wiedewiet, Hoor je mij niet? Weet je het niet?
Het sleuteltje daar in je hand, past op het kasteel van dit land’
De prins keek verbaasd op en hield zijn paard in om te luisteren. Ja, hij hoorde het goed, de kleine Roodborst zong weer:
‘ Wiedewiet, wiedewiet Hoor je het niet? Weet je het niet?
Het sleuteltje daar in je hand, past op het kasteel van dit land’
Toen riep de prins blij: ‘Dank je wel voor je boodschap kleine Roodborst! Je helpt me goed zo, kun je mij de weg wijzen naar het kasteel?’ Roodborstje was zo blij dat de prins hem gehoord had en tjilpte: ‘Volg me maar’. Zo bracht hij de prins naar het kasteel. Die zag het kasteel niet onder de enorme rozenstruik en keek teleurgesteld om zich heen. Toen zag hij het Roodborstje omhoog vliegen en ergens tussen de rozentakken heen kruipen. Toen hij het vogeltje weer terug zag, had het een lange blonde meisjeshaar in zijn bek en was zijn borstje rood gekleurd van het bloed door de scherpe doornen van de rozenstruik. De prins wist nu dat onder de rozenstruik het kasteel met de prinses van zijn dromen was. Hij hakte met zijn zwaard de takken weg, vond de deur en met de sleutel opende hij de poort. Hij rende de torentrap op en daar op de grond in de torenkamer vond hij het meisje en kuste haar wakker. Op de vensterbank keek een klein Roodborstje trots en vol liefde en vertrouwen toe en begon zijn mooie lied te fluiten.
Zijn borstje was rood en bleef rood, precies zoals Moeder Aarde had beloofd.
Vanaf die dag hadden alle Roodborstjes op de hele wereld een roodborstje en vertelden de grootvaders het verhaal van het Roodborstje dat altijd was blijven vertrouwen op het uitkomen van zijn wens....