Het eerste Sneeuwklokje

(Naar een sprookje van Hans Christian Andersen) 

* Voorgelezen door Oma Heksje, zie vlogs*

 

Het was winter. Een dikke laag sneeuw bedekte de aarde. De lucht was koud en de wind was guur. Maar onder de grond heerste rust. Daar was het huisje van Moeder Aarde. Het was er warm en opgeruimd. Moeder Aarde zat in haar schommelstoel bij de haard. Ze schommelde én dommelde een beetje. Overal in het huisje waren kleine nisjes en kamertjes waar de wortel- en bollenkindertjes nog in diepe slaap lagen. Een van hen was een kleine bloem die helemaal opgevouwen in haar bolletje zachtjes lag te snurken. 

Op een dag begon het te dooien en te regenen.

Koude druppels zakten door de aarde en drupten op het dak van het huisje onder de grond.

Maar Moeder Aarde en de kindertjes merkten daar niets van. Moeder zat zoals iedere dag in haar schommelstoel nieuwe jurkjes en hemdjes te naaien en de kindertjes lagen nog warm en droog te slapen.

Tot op een dag eind januari Vader Zon zijn gezicht weer liet zien.  Een dun straaltje zon verwarmde de sneeuw en deze smolt. Het straaltje zon ging dwars door de grond naar het huisje van Moeder Aarde. Het schoot door een klein raampje naar binnen en kwam precies uit bij het kamertje waar het kleine bolletje met het opgerolde bloemetje erin lag te slapen. De zonnestraal tikte zachtjes tegen het bolletje. Het bloemetje binnenin werd er wakker van.

“Euheu hallo, kom maar binnen!” zei ze nog slaperig. “Dat kan ik niet,” zei de zonnestraal, “Ik ben nog niet sterk genoeg om de deur open te te doen. Als het lente wordt, dan ben ik sterker en kom ik terug om je te halen.”

Maar het was nog lang geen lente. Iedere nacht bevroren de sloten weer met een dun ijslaagje. Sommige dagen sneeuwde het zelfs opnieuw of regende het de hele dag en de wind was nog steeds guur en koud.

Af en toe scheen de zon. En elke keer prikte de kleine zonnestraal dan door de sneeuw, de natte grond en het kleine raampje heen en dan klopte het aan bij het bolletje in het huisje.

En telkens weer zei het bloemetje: “Kom maar binnen!”  “Dat kan ik niet,” antwoordde de zonnestraal dan steeds, “Ik ben niet sterk genoeg om de deur open te doen. Als het lente wordt, dan ben ik sterker en kom ik terug.”

“Wanneer is het dan lente?” vroeg het bloemetje op een keer.  Maar voor dat hij antwoord kon geven, was de zonnestraal al weer verdwenen. Zo wachtte en wachtte het bloemetje dag na dag.

Toen op een dag het zonnestraaltje weer aanklopte, hield ze het niet langer vol. “Het duurt zo lang voor het lente is! Ik krijg er het heen en weer van. Ik wil me uitrekken. Ik wil zelf naar buiten kijken en goedemorgen zeggen tegen de wereld!”

Het bloemetje rekte en strekte zich uit en duwde tegen de wanden van het bolletje, die al helemaal zacht waren geworden door al de keren dat de zonnestraal op bezoek was geweest. Ineens hoorde ze in de verte de stem van Moeder Aarde die zachtjes riep: "Toe maar bloemetje kom maar uit je bolletje, het is tijd,  je mag opstaan de lente komt er bijna aan."

Toen rekte het bloemetje zich zo groot uit,  dat ze door de aarde en de laatste restjes sneeuw boven de grond uit schoot, als een dunne groene stengel met smalle groene blaadjes en een wit-groen knopje.

"Brrr, wat is het koud." riep ze geschrokken “Je bent te vroeg,” fluisterde wind. Gelukkig was de zon er ook en die verwarmde het kleine knopje met haar zonnestralen. “Welkom, welkom,” zongen die stralend in koor en stuurden zoveel warmte dat het knopje helemaal openging. Daar stond het bloemetje in haar wit met groene jurkje. 

Het was nog steeds koud, maar het bloemetje was sterk en hield vol.

En toen de mensenkinderen naar buiten kwamen, riepen ze blij “Kijk, het eerste sneeuwklokje! Nu komt de lente eraan!”