Mabon, de zonnegod

(Is het verhaal te lang om in één keer voor te lezen? Er zitten knippen in)

 

(MODRON)

Eens, lang geleden, toen onze oude wereld nog nieuw was, leefde de godin Modron, de Grote Moeder. Die naam paste haar precies, ze was mooi, sterk en straalde als een grote zon van licht en liefde voor haar enige zoon Mabon. En hij? Hij glinsterde door al haar liefde ook én het leek zelfs alsof er recht uit zijn hart felle zonnestralen schoten.

Toen Mabon nog maar een pasgeboren baby van 3 dagen was, gebeurde er iets vreselijks. Midden in de donkere nacht verdween hij. 

Moeder Modron ontdekte de volgende ochtend dat haar zoontje weg was. Ze gilde het uit en rende wild in het rond, riep om hulp, maar er was niemand die haar kon vertellen waar hij was of wie hem had gestolen. Ze huilde en huilde en haar verdriet en tranen waren niet te stoppen.

Vele jaren gingen voorbij, maar nooit hoorde of zag ze een levensteken van haar kind, dat inmiddels tot een jongeman zou zijn uitgegroeid. Toch bleef Modron al die jaren hopen op een weerzien met hem. 

 

(KONING ARTHUR)

Op een dag arriveerde koning Arthur bij het kasteel van Modron. Hij wilde met haar praten over haar verdwenen zoon. Koning Arthur vertelde haar over de zware opdracht waarmee hij en zijn dappere ridders bezig waren: Het opsporen en doden van het verschrikkelijke wilde zwijn Twrch Trwyth! 

Dit zwijn was zo enorm, sterk, snel en slim, dat het tot nu geen enkele jager in de hele wereld gelukt was hem te pakken. ‘Maar’ zei koning Arthur: ‘we horen overal waar we komen mensen praten over die ene allergrootste jager, die dat wel zou kunnen.’ Modron keek op naar Arthur en zuchtte moe: ‘En wat heeft dit verhaal met mijn Mabon te maken? Arthur keek haar ernstig aan: ‘De mensen in het land fluisteren dat Mabon, de Grote Zoon, wel eens die jager zou kunnen zijn. Ze praten over zijn bijzondere kracht die hij als net geboren baby al uit straalde. Ze zeggen dat als hij nog leeft en gevonden wordt, hij zeker het zwijn zou kunnen vinden en doden. En daarom ben ik naar je toegekomen. Heb je enig idee waar ik hem kan vinden?’

Deze vraag was een klap voor Modrons moederhart. Huilend en lachend tegelijk riep ze boos. ‘Denk je dat ik me dat zelf niet heb afgevraagd al die lange jaren, koning Artur? Denk je echt dat ik hier zou zijn, als ik dát wist? Mijn verdriet is zo groot als de diepste oceaan, zo donker als de donkerste hemel op een maanloze nacht en toch heb ik nooit kunnen ontdekken waar hij is en of hij nog leeft! Je zou deze vraag net zo goed aan de Merel kunnen stellen!’ Je bent van ver gekomen, maar ik kan je niet helpen. En ze wuifde koning Arthur met een droevig en hulpeloos gebaar weg. 

 

(MEREL)

Maar Arthur was vastbesloten om niet op te geven en hij deed dan ook precies wat Modron had gezegd. Hij ging met zijn ridders op zoek naar Merel, de oude vogel, die de poort naar de andere werelden bewaakte.

‘Merel,’ riep Arthur, ‘we zijn op zoek naar Mabon, zoon van Modron, die drie nachten na zijn geboorte van zijn moeder is gestolen. Weet jij waar hij is?’

De Merel keek met haar snelle, zwarte oogjes op Arthur en zijn ridders neer. ‘Ik ben heel oud, zoals je weet,' sprak ze. ‘Zie je deze stoffige plek hier waar ik zit? Toen ik voor het eerst werd geboren, stond hier een aambeeld van een smid, het grootste ooit, gemaakt van het hardste ijzer. Toch raakte geen enkele hamer dit aambeeld ooit aan. De enige tikken die er iedere dag op kwamen waren die van mijn snavel. Nu is er niets meer van het aambeeld over dan deze stof onder mijn voeten. ‘Nu’, zei de merel, met zijn vleugels door het stof vegend, ‘begrijp je hoe oud ik ben. En toch heb ik Mabon, zoon van Modron, nooit gezien of gehoord. Maar’ vervolgde de Merel, ‘ik ken er één die nog ouder is dan ik en ik zal je naar hem toe brengen.’

Arthur en zijn ridders bedankten de Merel voor haar vriendelijkheid en volgden haar. 

 

(HERT)

En zo leidde de Merel hen naar het helderste Hert van het bos, wiens oude jas glinsterde in de middagzon. ‘Hert,’ riep Arthur, ‘we zijn op zoek naar Mabon, zoon van Modron, die drie nachten na zijn geboorte van zijn moeders is gestolen. Weet jij waar hij is?"

Het Hert liet zijn hoofd met het enorme gewei zakken en staarde Arthur en zijn ridders met zijn amberkleurige ogen aan. ‘Ik ben heel oud, zoals je weet,’ sprak hij. ‘Zie je deze massieve eik waaronder we staan? Toen ik voor het eerst geboren geboren, was deze eik nauwelijks een jong boompje dat net uit zijn eikel ontkiemd was en nu is het de grootste boom in het bos, dik door jaren van groei en met zware ledematen die zich wijd uitstrekken in alle windrichtingen. Kijk naar mijn eigen gewei dat is net zo groots als deze eik vertakt. Dat,' zei Hert, trots zwaaiend met zijn hoofd, ‘is hoe oud ik ben en toch heb ik nog nooit gezien of gehoord van Mabon, zoon van Modron. Maar’, vervolgde het Hert, ‘ik ken er één die nog ouder is dan ik en ik zal jullie naar haar toe brengen.'

Arthur en zijn ridders bedankten het Hert voor zijn vriendelijkheid en volgden hem. 

 

(UIL)

Het Hert leidde hen spoedig naar Uil, wiens draaiende ogen het komen en gaan van de nacht ontelbare jaren hadden gevolgd. Nu bekeken die wijze ogen koning Arthur met kalme vriendelijkheid. ‘Uil,’ riep Arthur, ‘we zijn op zoek naar Mabon, zoon van Modron, die drie nachten na zijn geboorte van zijn moeder is gestolen. Weet jij waar hij is?’

Uil streek haar vleugels en draaide haar spookachtige gezicht naar Arthur en zijn ridders. ‘Ik ben oud, zoals je weet,’ sprak ze. ‘Zie je dit bos waarin we zijn? Toen ik voor het eerst werd geboren, stond hier een bos dat nog ouder en wilder was dan dit bos en ik zag hoe de mensen er in trokken en alles omkapten. Toen ze deze plek weer verlieten om te zoeken naar andere vruchtbare gronden, groeide er een nieuw bos. Ook dat bos werd wild en oud, totdat andere mensen kwamen die ook deze bomen met wortels en al uit de aarde rukten en het bos weer verdween en de plek opnieuw leeg en dood was. En weer groeide er na lange tijd een nieuw bos en er weer kwamen er nieuwe mensen, die ten strijde trokken tegen elkaar en tegen het bos. Zo zag ik het derde oerbos ook ten onder gaan. Dat,’ zei de Uil, ‘is hoe oud ik ben. En toch heb ik Mabon, zoon van Modron, nog nooit gezien of gehoord. Maar,’ zei Uil tegen Arthur, ‘ik ken er één die nog ouder is dan ik en ik zal je naar hem toe brengen." 

Arthur en zijn ridders bedankten de Uil voor haar vriendelijkheid en volgden haar. 

 

(ADELAAR)

Ze leidde hen al snel naar de edele Adelaar, die zijn hoofd omhoog hield en zijn scherpe snavel en klauwen liet zien. ‘Adelaar,’ riep Arthur, ‘we zijn op zoek naar Mabon, zoon van Modron, die drie nachten na zijn geboorte van zijn moeder is gestolen. Weet jij waar hij is?”

De Adelaar streek koninklijk een paar verdwaalde veren op hun plaats en knipperde met doordringende ogen naar Arthur en zijn ridders. ‘Ik ben oud, zoals je weet,” zei hij.  ‘Zie je dit stukje rots hier beneden tussen mijn klauwen? Toen ik voor het eerst werd geboren, stond hier een magisch rotsblok, rechtop en zo groot en hoog dat hij boven elke berg uitkwam. Ik zat er elke nacht op en pikte met mijn snavel tegen de zwarte hemel en met elke pik doorboorde ik de duisternis en werd er een ster geboren. En kijk zijn de sterren aan de hemel niet ontelbaar? Ik heb ze allemaal zelf gemaakt.  Maar in de loop der tijden ontmoette veel wind en regen en samen deden die een dans die de magische rots langzaam deed afslijten, tot er alleen nog dit kleine stukje aan mijn voeten over was.’ Dat,’ zei de de Adelaar, ‘is hoe oud ik ben. En toch heb ik Mabon, zoon van Modron, nog nooit gezien of gehoord.'

Koning Arthur begon langzamerhand te wanhopen en vroeg zich af of ze Mabon, Grote Zoon van Modron, ooit nog zouden vinden.

Zijn gezicht was grauw van vermoeidheid. Zijn ogen waren diep weggezonken van de slapeloze nachten en de lange reizen naar steeds ouder wordende dieren, die hem tot nu geen van allen hadden kunnen helpen. Zijn ridders, loyaal en vol vertrouwden in hun koning, begonnen moe en hongerig te worden en omdat Arthur een goede leider en vriend voor zijn ridders was, wist hij dat de zoektocht spoedig gestaakt zou moeten worden.

De Adelaar zag met zijn scherpe geest,  de vermoeidheid bij Arthur en voelde met de moedeloze koning mee. 

'Laat me je een verhaal vertellen,' zei hij.  'Eens, lang geleden, toen de wereld net was geboren, was er een grote hongersnood in het land. Ik was toen nog jong en had ook vreselijk honger. Op een dag was ik heel ver van mijn vaste jachtplekken gevlogen op zoek naar iets te eten. Toen zag ik in de schaduw van negen hazelaars een klein meertje. Plotseling zag ik de snelle glinstering van een vis door het water schieten. Zonder nadenken, dook ik met beide klauwen geopend op de vis af, ik moest het dier vangen en er voor zorgen dat ik die avond niet zou verhongeren. Maar de vis had een monsterlijke kracht en terwijl ik haar met mijn klauwen vast had, trok ze me mee naar beneden de kolkende duisternis van het water in. Als ik uiteindelijk niet de gedachte aan mijn knagende honger en de vis had losgelaten, zou ik zeker zijn verdronken.

Dit schepsel, zo leerde ik later, was de oude Zalm van Wijsheid. En ze is nog ouder dan ik ben. Ze leeft al eeuwenlang in die magische poel en voedt zich met de noten van de hazelaars. Hazelnoten, zeggen ze, zijn het voedsel van de goden en het zou me niets verbazen als de Zalm der Wijsheid Zalm zelf een godin was. Een gewone vogel zoals ik,' zei de Adelaar, 'kan heel hoed een zalm vangen, maar een godin, nee dat is onmogelijk. Weet je Arthur, als de Zalm van Wijsheid nog steeds in dat meertje woont, kan ik je naar haar brengen. Alle oudste dieren van het land konden je tot nu niet vertellen waar je Mabon, zoon van Modron, zou kunnen vinden. De Zalm der Wijsheid is de oudste en wijste van ons allemaal en als zij het weet, zal ze je zeker helpen. Maar als zelfs zij dat niet kan, dan Arthur, is er voor je zoektocht geen enkele hoop meer.' Arthur en zijn ridders bedankten de Adelaar voor zijn vriendelijkheid en volgden hem. 

 

(ZALM)

En zo leidde Arthur, met nieuwe hoop en frisse energie, zijn ridders met de Adelaar als hun gids verder door het land, over zachte groene heuvels en door donkere bossen, totdat ze uiteindelijk bij het magische meertje in het hazelaarbos kwamen. Daar knielde koning Arthur aan de rand van het water. Het bewoog in kleine golfjes. Arthur, keek in het water en het leek alsof hij in de weerspiegeling van het water, de oude, sprankelende ogen van de godin zag. Ineens waren ze weg! In een flits schoot het zilveren lichaam van een vis voorbij en Arthur riep: 'Zalm van wijsheid! We hebben een lange weg afgelegd om uw hulp te vragen. We hebben gesproken met de Merel, het Hert, de Uil en de Adelaar. Niemand van al deze oeroude dieren kon ons leiden naar degene die we zoeken: Mabon, zoon van Modron, die drie nachten na zijn geboorte van zijn moeder is gestolen. Weet u waar hij kan zijn?' 

Uit de diepten van het water klonk een heldere stem: 'En heb je het aan zijn moeder gevraagd, Arthur?'

'Jazeker!' antwoordde hij: 'Maar ze zei dat ze het niet wist!' 

Uit het donkere, glinsterende water borrelde een droevig gelach op en toen sprak de Zalm: ’Modrons verdriet om het verlies van haar zoon Mabon is zo donker als de maanloze nacht en zo groot als de diepste oceaan. Maar ik ken de geheimen van haar diepten, zoals ik mijzelf en mijn thuis ken. Ga vanaf dit meertje naar de rivier dat het voedt. En volg het door de heuvels naar de bron in de binnenplaats van het Kasteel van het Licht. En ik zeg je Arthur, alle keren dat ik daar kwam, hoorde ik de verlorene huilen en voelde ik zijn verdriet.’ 

‘Denk je echt dat hij het is, wijze Zalm?’, vroeg Arthur. 

'Ik twijfel er niet aan,' zei de Zalm. ‘Ik zal je naar hem toe brengen. Je mag tijdens het zwemmen op mijn rug zitten, maar er kunnen maar twee personen mee. Dus je moet alleen mee Arthur, zodat we de jongen als we hem bevrijd hebben, mee terug kunnen nemen.’  

Daarop nam koning Arthur afscheid van zijn bezorgde ridders. Arthur klom op de lange, glibberige rug van de Zalm der Wijsheid en snel als het licht zwom ze met Arthur op haar rug door het kolkende water. Het leek alsof het landschap met magische snelheid aan hen voorbij schoot en voor Arthur het wist waren ze bij het Kasteel van Licht. Die naam was vreemd want het was een donkere, ellendige en half verrotte plek. Toen de Zalm dichter naar het kasteel zwom, hoorde Arthur het snikken en gehuil dichterbij komen. Vlug sprong hij van de Zalm af en stormde de schemerige binnenplaats in en sloeg met zijn zwaard op de deur van het kasteel. Maar die deur was net als het hele gebouw oud en rot en ging direct open.

 

(MABON)

Arthur volgde de snikkende geluiden naar beneden tot diep in de vochtige kerkers van het kasteel. En daar zag hij in een donker hoekje een huilende,  ineengedoken jongeman zitten. Bij het geluid dat Arthur maakte, keek de jongeman op en hoewel zijn ogen rood en dik waren van het huilen, was zijn jonge gezicht als stralend licht.

‘Jij daar,’ zei Arthur op de toon van een koning, ‘ben jij Mabon, de zoon van Modron, de Grote Moeder?’

De jongeman snoof en veegde zijn neus af, terwijl hij rechtop ging staan. ‘ Dat ben ik zeker meneer en ik heb eeuwenlang in deze vreselijke kelder opgesloten gezeten.’ 

‘Nou,’ zei Arthur, 'ik kom je bevrijden, want ik heb een groot jager nodig om het wilde, vreselijke zwijn Twrch Trwyth te doden. Jij schijnt de grootste aller jagers te zijn en daarom heb ik je gezocht en gevonden. Kom je mee?’

‘Natuurlijk!’ zei Mabon en hij volgde Arthur snel vanuit deduistere kelder naar het zwakke zonlicht buiten het kasteel. Beiden beklommen ze de Zalm der Wijsheid. Ze keek de jongeman vol liefde aan en zwom wild van blijdschap de rivier af.

Ze sprong en dook door het water en het water uit de rivier spatte en danste om hen heen, al snel was al het vuil van jaren in de vieze kelder, van Mabons gezicht gespoeld en zijn hele wezen begon weer sterk en gezond te stralen.

Zo kwam hij terug bij zijn moeder, Modron, vergezeld door Koning Arthur en al zijn dappere ridders. Modron nam Mabon in haar armen en omhelsde en kuste hem. Haar dankbaarheid en geluk was nu zelfs nog groter dan de oceaan, groter zelfs dan het zonlicht en de zon zelf. Toen liet ze hem met een glimlach los en zei dat hij Arthur nu eerst moest gaan helpen bij het jagen op het vreselijke zwijn. 

Want ja, de verhalen van het volk klopten, Mabon wás de grootste jager van het hele land en hij maakte dan ook snel een einde aan het leven van het enorme zwijn dat overal voor zo veel ellende had gezorgd. 

Daarna werd er in het hele land feest gevierd en natuurlijk deden Modron en Mabon mee als eregasten van Koning Arthur. Moeder en zoon waren eindelijk herenigd en straalden zo krachtig als zon en maan bij elkaar. Ze verlichtten met stralen de hemel en het land nog lang én gelukkig!