Kaboutergeschenken

( Zwitsers sprookje)

 

Er was eens een rijke, gierige molenaar. Al vele jaren lag zijn vrouw ziek in bed en ze was zo verzwakt dat geen dokter haar meer kon helpen. De molenaar en zijn vrouw hadden een vriendelijke, lieve zoon die.

Nu woonden er in de bergen niet ver van de molen een kaboutervolk. Vaak kwamen die kabouters naar het dal om allerlei goeds voor de mensen te doen. Ze hielpen met het werk in huis, de stal en op het veld of ze zorgden voor het vee.

Maar er kwamen slechte tijden in het land en mensen, dieren en kabouters leden honger. Op een dag kwam een van de kabouters bij de molen en vroeg om wat meel. Maar de molenaar snauwde hem af en stuurde hem zonder meel weg. Toen kreeg de zoon medelijden met de kabouter. Stilletjes ging hij naar de volle meelkist, vulde een zakje met het fijnste witte meel en gaf dat door het tuinhek aan het mannetje, zonder dat zijn vader het zag. De kabouter bedankte hem blij en verdween naar de bergen.

Toen de zoon in het voorjaar met de kudde van zijn vader naar de wei ging, stond daar opeens dezelfde kabouter voor hem en nodigde hem uit voor een feest in de berg. De jongen nam de uitnodiging graag aan en ging met hem mee. Ze glipten door een holle boom een grot in. Hoe verder ze de grot in gingen, hoe groter en mooier het om hen heen werd. Eindelijk kwamen ze op een open vlakte met een grote boomgaard. Hier waren alle kabouters uit het hele land bij elkaar gekomen om feest te vieren. Overal wemelde en krioelde het van het kleine volkje. De kabouter ging met de jongen aan tafel zitten en ze aten en dronken zo veel ze konden. Na een poosje verdwenen de andere kabouters en alleen de jongen en de kabouter bleven over.

Toen plukte de kabouter een prachtige goudgele appel van een van de bomen. "Die is voor je moeder," zei hij. "Ze moet hem meteen opeten."

Daarna nam hij van een andere boom een mooie, grote noot. "Die is voor je vader," zei hij, "want het was toch immers zijn meel, dat je me gaf toen ik in nood zat."

En daarna maakte de kabouter een ketting van glanzende parels los van zijn hals, deed die bij de jongen om en zei: "En hier is een kleine herinnering voor jou, als dank dat je me uit de nood hebt geholpen. Maar luister nu naar wat ik je zeg: als je weer in het daglicht komt, ga dan liggen en rust goed uit; want je hebt een verre reis gemaakt, veel verder dan je wel zou denken."

Nauwelijks had hij dat gezegd of de jongen stond weer voor de holle boom en hij voelde zich zo leeg en moe, dat hij in het gras ging liggen, zoals de kabouter hem had gezegd. Hij viel diep en vast in slaap. Na een lange tijd werd hij wakker en ging direct op weg en toen hij eindelijk thuis kwam, waren zijn ouders heel gelukkig en blij. Zij waren erg ongerust geweest, want de kudde was zonder hem thuis gekomen en dat was nu al zeven dagen geleden!

De zoon deelde de geschenken van de kabouter uit en vertelde alles wat hij had meegemaakt. De moeder at de appel op en was onmiddellijk weer gezond. En toen de vader de walnoot open kraakte, vielen er in plaats van de noot twee blinkende edelstenen uit. Toen schaamde de molenaar zich vreselijk en vanaf die dag hielp hij iedereen zoveel als hij kon.