Verschil moet er zijn

( naar een sprookje van Anderson)

Het was mei, er stond nog een koude wind, maar het voorjaar was al aangebroken. Dat lieten de struiken, de bomen, de akkers en de weilanden zien. Overal kwamen

bloemen op; zelfs de heggen waren één en al leven. Het voorjaar deed van zich spreken.

Het sprak uit het appelboompje dat maar uit één tak bestond en bezaaid was met tere, rozerode knoppen, die op het punt stonden om open te gaan.

Het appelboompje wist zelf ook wel hoe mooi hij was. En daarom was hij helemaal niet verbaasd toen op een dag in mei een koets op de weg bleef staan en een jonge prinses zei dat de appelbloesem de mooiste voorjaarsboodschap  was die ze ooit gezien had. Ze brak de tak werd af en zij hield hem in haar hand en met haar parasol beschermde ze de bloesemtak tegen de zon en reed terug naar het kasteel. Daar zette ze de schitterende bloesemtak in een glazen vaas tussen verse beukentakjes in de grote zaal. Heldere witte gordijnen fladderden voor de open ramen van de zaal en overal stonden vazen met mooie bloemen. Het was een lust voor het oog!

De bloesemtak keek om zich heen en zag al die bloemenpracht. "Nee, geen bloem is zo mooi als ikzelf" dacht hij een beetje verwaand.  

In het kasteel kwamen veel bezoekers en zij bewonderden de bloemen die in de zaal stonden. Sommigen zeiden niets, sommigen zeiden te veel en de appelbloesem ontdekte zo dat geen mens hetzelfde was, net als bij planten. "Sommige planten zijn er voor de sier, sommigen voor de geur, sommige om te eten en er zijn er ook die best gemist konden worden", dacht de appelbloesem. Omdat hij bij het open raam was neergezet,  kon hij de tuin en de velden met bloemen en gewassen goed zien en had hij tijd om na te denken. Er stonden rijk bloeiende en armetierig bloeiende planten. 

“Arme plantjes,” zei de appelbloesem, “er is echt verschil gemaakt. Wat moeten ze zich ongelukkig voelen, als ze tenminste kunnen voelen. Er is echt verschil, maar dat moet ook, anders waren we immers allemaal hetzelfde.”

De appelbloesem keek vooral naar een soort bloemen die in overvloed op het veld en bij de sloot stonden. Niemand maakte er een boeketje van, ze waren te gewoon. Je vond ze zelfs tussen de straatstenen, ze schoten op als het ergste onkruid en dan hadden ze ook nog zo’n lelijke naam: paardenbloem.

“Arme, paardenbloem,” zei de appelbloesem, “je kunt er niets aan doen dat je bent wat je bent, dat je zo gewoon bent en dat je die lelijke naam hebt, maar het is met planten net als met mensen, verschil moet er zijn.”

 

“Verschil!” zei Vader Zon en hij kuste de bloeiende tak, maar hij kuste ook de gele paardenbloemen op het veld. Met ieder zonnestraaltje kuste hij de arme bloemen net zo goed als de rijke.

De appelbloesem had nog nooit over Moeder Aarde en Vader Zon en hun liefde voor alles wat bloeit en groeit nagedacht en hij had er ook nooit aan gedacht dat veel moois en goeds soms verborgen is en niet direct te zien is op het eerste gezicht.

De zonnestraal, de straal van het licht, sprak tegen de appelbloesem: “Jij kijkt niet goed genoeg. Waar is dat arme bloemetje, dat plantje dat je zo zielig vindt?”

“De paardebloem,” zei de appelbloesem. “Die wordt nooit in een boeket gestopt, hij wordt vertrapt, ze zijn met te veel en als ze zaad maken, vliegt als fijne vlokjes over de weg en blijft in de kleren van de mensen hangen. Het is onkruid, maar dat moet er ook zijn – hoewel ik wel blij ben dat ik het niet ben!”

 

Er kwam een hele groep kinderen over het weiland aangelopen. De kleinste ervan was nog zo klein dat de anderen haar moesten dragen. Toen ze tussen de gele bloemen in het gras werd gezet, lachte ze hardop van plezier, trappelde met haar beentjes en rolde over de grond. Ze plukte alleen de gele bloempjes en kuste ze.

De grotere kinderen braken de bloem van de holle stengel af en bogen die rond, zodat het ene eind in het andere schoof, en zo werd het, schakel na schakel, kettingen voor om hun hals en kransen voor op hun hoofd. Het was een prachtige gezicht en wat zagen de kinderen blij en vrolijk uit. De grootste kinderen namen heel voorzichtig de uitgebloeide bloemen, met hun pluizige bollen, in hun handen. Ze hielden ze voor hun mond en bliezen in één adem alle pluisjes eraf.  Wie dat kon, mocht een wens doen, die uit zou komen had hun oma gezegd. De arme paardenbloem kon wensen laten uitkomen. 

“Zie je wel?” fluisterde de zonnestraal. “Zie je wel hoe mooi zij is, zie je hoe veel zij kan?”

“Ja, alleen voor kinderen,” zei de appelbloesem.

Er kwam een oud vrouwtje over het weiland aanlopen dat met een mesje de bloemen rond de wortel uitstak. Ze wilde van een paar wortels koffie zetten voor zichzelf en rest van de wortels verkopen aan de apotheker, die kon de wortels als medicijn gebruiken.

“Maar schoonheid is toch belangrijker!” zei de appelbloesem.

“Alleen voor de aller, allermooisten is er plaats in het rijk van de schoonheid! Er is nu eenmaal verschil tussen de planten, net zoals er verschil is tussen de mensen.”

De zonnestraal legde uit dat Moeder Aarde en Vader Zon van alles wat leeft evenveel houden en dat alles even belangrijk en gelijk is. “Tja, dat is uw mening!” antwoordde de verwaande appelbloesem.

Daar kwam de prinses met nieuwe bezoekers de zaal binnen lopen. Ze had een bloem bij zich, dat beschermd werd door een soort zakje gemaakt van een stuk of drie grote bladeren, zodat geen zuchtje wind vat op de bloem kon krijgen. Ze werd zo voorzichtig gedragen als de tere appelbloesem nog nooit gedragen was. Heel voorzichtig verwijderde de prinses nu de grote bladeren en daar werd de tere, pluizige bol van gele paardenbloem zichtbaar. Dat was wat ze zo voorzichtig had geplukt en zo zorgzaam had gedragen, zodat de tere pluisjes niet konden wegwaaien. Vol bewondering voor de pluizenbol riep de prinses uit: 

“Kijk toch eens, hoe ongelooflijk mooi Moeder Aarde deze bloem heeft gemaakt!” zei ze. “Ik ga haar samen met de appelbloesem schilderen, want die vindt iedereen zo oneindig mooi, maar dit gewone bloempje heeft op een andere manier evenveel gekregen! Zo verschillend en toch allebei kinderen in het rijk van de schoonheid!”

De zonnestraal kuste de paardenbloem én hij kuste de bloeiende appeltak.

En toen leek het wel of zijn blaadjes bloosden.......