De drie ijsmannen

(Een verhaal bij IJsheiligen 11 t/m 14 mei).

Het was in de maand mei en overal bloeiden en geurden de bomen en de struiken. Kevers, bijen en hommels zoemden vrolijk door de lucht. Hansje liep lekker in zijn korte broek door de wei op weg naar zijn vriendjes, de kikkers. Plotseling zag hij in de verte een oude, in het wit geklede man naderen. Toen de man dichterbij gekomen was vroeg Hansje nieuwsgierig: "Wie ben jij?"

"

Pancratius ziet men hier staan,

een lange weg ben ik gegaan.

Koning Winter is 't die mij stuurt;

daarom nu geen lente in de buurt.

IJsman zegt men tegen mij,

bekend ben ik bij allerlei.

Een suizewindje heb ik bij me hier,

dat blaast en 't doet mij veel plezier!

Sssj sssj."

 

Hansje voelde een frisse wind langs zijn benen waaien, maar op dat ogenblik riepen zijn vriendjes de kikkers:

"Kom Hansje, help ons, wij willen de lente weer roepen." En zo klonk het kikkerconcert: "Lente, lente, wees niet bang,

kom, toon je gezicht en ga je gang!"

Maar toen Hansje omkeek zag hij daar niet de Lente staan, maar een andere oude man die een grote zak op zijn rug droeg. "En wie ben jij?" wilde hij weten.

 

"Servatius ziet men hier staan,

een lange weg ben ik gegaan.

Koning Winter is 't die mij stuurt,

daarom nu geen lente in de buurt.

IJsman zegt men tegen mij,

bekend ben ik bij allerlei.

Een zak heb ik vol sneeuw en ijs.

Joechei - nu wordt het weer koud en grijs."

 

Weer klonk het kikkerconcert: "Lente, lente, wees niet bang, kom, toon je gezicht en ga je gang."

Hansje had wel willen meezingen, maar het was nu zo fris geworden dat hij in zijn dunne kleren stond te bibberen. Daarom liep hij snel naar huis om iets warmers aan te trekken. Toen hij weer terugkwam bij de kikkers, zag hij daar een oude man met een grijze baard staan. Naast hem stond een vrouw die helemaal nat was, ze keek hem niet bepaald vriendelijk aan.

"Wie zijn jullie?" vroeg de jongen voorzichtig.

 

"Bonifatius ziet men hier staan,

een lange weg ben ik gegaan,

striemende regen breng ik dit land,

ik ben een man van kille stand.

En dit hier is Sofie, mijn vrouwtje zoet,

die houdt van mij en weet heel goed:

het voorjaar willen wij verdrijven,

koude zal hier voortaan blijven."

 

Toen Hansje dat hoorde, schrok hij. Wat wilden die nare IJsmannen hier eigenlijk, nu het al mei was? Zo snel hij kon rende hij naar het dorp terug om zijn vriendjes te halen. "Kom vlug mee, we moeten de IJsmannen verjagen, kom mee naar de kikkervijver." Vrolijk sprongen de kinderen achter hem aan en zongen nu allemaal met de kikkers mee:

"Lente, lente, wees niet bang, kom, toon je gezicht en ga je gang."

Toen de drie IJsmannen al die vrolijke kinderstemmen hoorden, vonden ze het helemaal niet meer zo leuk om in mei nog op aarde te zijn. Vlug trokken ze weg en ze werden niet meer gezien. Een stevige warme wind blies alle donkere wolken weg en Vader Zon kwam weer lachend te voorschijn. Met zijn warme stralen droogde hij voorzichtig alle bloemen, plantjes en grasjes. De vogels schudden de druppels uit hun verenkleed, de slakken waagden zich weer uit hun huisje en Hansje kon vanaf nu met zijn vriendjes in zijn zomerkleren buiten spelen.