Appelbloesem

 

Er was eens, niet zo lang geleden, een prachtige appelboom in een grote boomgaard. De hele winter had zij haar kale takken vastgehouden. Vader zon had haar toegefluisterd dat de lente was aangebroken. Maar de koude winden uit het Noorden, die niet erg beleefd waren, hadden geantwoord: "Nee, hoor ze komt nog niet".

Maar toch begon de appelboom zich zo mooi en warm te voelen dat zij dacht dat de zon gelijk had en ze begon na te denken over haar nieuwe lentekleding. 

De warme aprilregens hadden goed geholpen. Haar knoppen waren opengegaan en uitgegroeid tot verse groene bladeren, zodat de appelboom een prachtige groene jurk droeg. 

De hele maand april was ze erg blij met haar nieuwe jurk. 

Maar toen zag ze dat de bomen om haar heen anders gekleurd waren. Ze zag dat de kersen- en perenboom schitterende witte jurken aan hadden. En iets in haar leek te vertellen dat zij moest proberen om ook een andere jurk te krijgen. En jawel met hulp van de regen, de zachte wind en de warmte van de zon werd de groene jurk van de appelboom bedekt met een kanten sluier van roze en witte bloesembloemen. En de lucht om haar heen was zo zoet alsof ze besprenkeld was met de lekkerste parfum. Wat voelde  appelboom zich blij en trots. Als voorbijgangers haar zagen zeiden ze: “Oh, wat mooi is die appelboom! " En de appelboom begon daarop nog harder te schitteren in het zonlicht.

Maar amper een week of twee later kwamen de wind en de koude regen langs en zij begonnen aan de witte sluier van de appelboom te trekken. Uiteindelijk scheurde deze kapot en de sluier verdween als sneeuw voor de zon. De appelboom was zo verdrietig dat ze bijna nog harde huilde dan de regen zelf.  Tot zij een zachte stem hoorde spreken. Het was Moeder Aarde zelf.  Ze zei alleen: 'Huil niet over het verlies van je bloesem, mijn liefste, op een dag zal je ze weer kunnen zien. "

Dus de hele zomer keek de appelboom en wachtte omdat zij geduldig, want ze wist dat Moeder Aarde altijd de waarheid sprak. In de zomertijd vulden haar armen zich langzaam aan met appels en soms voelden die te zwaar om nog langer vast te houden. Elke keer dat zij erg moe was en op wilde geven, klonk er een gefluister: “Wacht even, je tijd komt wel; je zult je bloemen weer zien ”.

Tot uiteindelijk op een zonnige herfstdag in september het te zwaar werd voor haar en de ene gele appel na de andere gleed vanzelf van haar takken in het gras eronder. Toen de appelboom zich afvroeg wat er met haar aan de hand was, kwamen een oma en een klein Meisje de boomgaard binnen en stopten om appels op te rapen en te eten.

'Dotje' zei oma, 'weet je dat er in iedere appel een bloem verborgen zit? Heb je dat weleens gezien? "

"Oh nee, oma. Laat eens zien ”.

De appelboom hoorde het en vlug boog ze zich  naar voren hoog,  zodat ze kon zien en horen wat er gebeurde. 

Zou het kunnen dat ze nu haar bloemen terug zou vinden die ze in de lente was kwijtgeraakt? De oma sneed voorzichtig een van de appels doormidden, tussen de bloem en de steel. En terwijl ze de twee helften voor haar kleindochter legde, wees ze naar de stervormige bloem die aan beide kanten duidelijk te zien was. De appelboom vond haar kracht terug en hield nu de rest van haar appels stevig in haar armen, want ze wist nu zeker dat in elk van haar appels de bloem zaten waar ze zo van hield.